schrijver, Emmie, historische roman,

Kort verhaal | Liefde in oorlogstijd (2)

Deel II | Gevaar

 

Eind 2021 besloot ik mezelf uit te dagen door in 2022 elke maand een kort verhaal te schrijven en te publiceren op mijn website.
Tijdens het onderzoek voor mijn boek Vergeten Vrouwen – Janne, kwam ik informatie tegen over de elfstedentocht van 1941. Een interessante editie, want het was in februari ’41 al negen maanden oorlog. De eerste maatregelen tegen de Joden waren ingegaan en de spertijd was ingevoerd.
In deel I heb je kunnen lezen dat Janneke de Elfstedentocht schaatst. Bij een valpartij ontmoet ze Daniel. Stilzwijgend besluiten ze samen verder te schaatsen. Er ontwikkeld zich een band tussen de twee jonge mensen en Daniel vertelt dat hij Joods is. Bij de finish in Leeuwarden verliezen ze elkaar uit het oog. Gelukkig heeft Janneke Daniel een papiertje gegeven met haar adres zodat ze elkaar kunnen schrijven.
Omdat het verhaal te lang is geworden om in een keer te plaatsen heb ik ervoor gekozen het in drie delen te plaatsen. Vandaag deel : Liefde in oorlogstijd | Gevaar.
Ik ben benieuwd wat je er van vindt. Veel plezier met lezen!

jodenster, kort verhaal, 1943, Friesland, historische verhalen, kort verhaal, historische roman, Vergeten vrouwen - Janne
Jodenster

Zondag 6 juni 1943
Janneke schrikt op als ze midden in de nacht wakker wordt van een hard geluid. De regen klettert op het dakraampje boven haar, maar dat is niet wat haar gewekt heeft.
Nu hoort ze het weer.
Het is een gebonk.
Er wordt op de voordeur gebonkt. Dat is vreemd. Die wordt bijna nooit gebruikt.
In de slaapkamer van haar ouders hoort ze gestommel. Even later loopt vader, mopperend op de onverlaat die hem zijn nachtrust niet gunt, de trap af. Janneke werpt een blik op het wekkertje naast haar bed, kwart over twee. Wie kan dat nou zijn op dit tijdstip? Nog wel op zondag en met dit weer. Haar hart bonst in haar keel. Komen de Duitsers hen halen? Maar waarom?
   Hoewel de situatie in Nederland er door de Duitse bezetting niet beter op wordt merkten ze tot voor kort in het kleine Friese dorpje weinig van de bezetting. Natuurlijk is er de avondklok, het eten dat op de bon is en de Duitsers die af en toe langs het dorp trekken. Maar hier op de boerderij hebben ze genoeg te eten en kunnen ze meestal gewoon hun gang gaan.
Tot vader vorige maand boos thuiskwam van een ritje naar het dorp.
   ‘Alle mannen van achttien tot vijfendertig jaar moeten zich melden bij een arbeidsbureau,’ gromde hij toen moeder tijdens de koffie vroeg wat er aan de hand was.
   ‘Alle mannen?’ vroeg Janneke ongelovig. ‘Maar dat kan toch niet?’
   ‘Er is een oproep voor alle mannen, geboren in 1922, ‘23 en ‘24. Ze moeten vóór 15 augustus naar Duitsland om daar te werken.’ Vader begon steeds harder te praten en met zijn handen te gebaren. De koffie stond onaangeroerd op tafel.
   ‘Ze zijn gek geworden,’ ging hij verder. ‘Wie denken ze wel niet dat ze zijn. Hoe moeten wij hier onze bedrijven gaande houden als ze alle sterke jonge mannen weghalen. Hoe moeten die mannen hun gezinnen onderhouden als ze er niet zijn?’
Ook in het dorp heeft het nieuws behoorlijk wat opschudding veroorzaakt. Natuurlijk wil niemand voor de Duitsers werken.
   In de weken daarna heeft vader een paar keer met een aantal mannen uit het dorp in het geheim vergaderd over de mogelijkheid om voor de jongens die niet naar Duitsland willen een plek te vinden waar ze zich kunnen verstoppen. Maar voor zover Janneke weet is het bij vergaderen gebleven.

‘Janneke!’ Vaders stem onder aan de trap doet Janneke opschrikken uit haar gedachten. ‘Kom eens snel naar beneden!’
Janneke fronst haar wenkbrauwen. Wat moet zij nou beneden doen? Snel trekt ze een rok en trui aan en roffelt de trap af. Als ze de woonkamer binnenstapt blijft ze met een schok stilstaan. Haar mond zakt open maar er komt geen woord uit. Ze knippert een paar keer met haar ogen.
   ‘Daniël,’ fluistert ze dan. De magere jongeman die ineengedoken aan de eettafel zit lijkt nog amper op de gezonde vrolijke jongen waar ze twee jaar geleden op het ijs zo’n plezierige dag mee heeft beleefd.
   ‘Janneke.’ Hij knikt haar toe.
   ‘Maar, maar,’ stamelt Janneke. ‘Wat doe jij nou hier?’
Daniël kijkt haar met lege ogen aan. Hij zegt niks. Dan neemt vader het woord.
   ‘Deze jongeman is uit Groningen komen lopen. Hij kon daar niet blijven, maar het lukte hem niet contact te krijgen met iemand die een veilige plek voor hem zou kunnen vinden. Toen herinnerde hij zich jou.’
Janneke bloost, maar ze kan geen spoor van verwijt ontdekken in vaders blik.
   ‘Hij herinnerde zich jouw adres en hoopt dat wij hem kunnen helpen.’ Vader draait zich om naar Daniël.
   ‘En dat zullen we natuurlijk doen. Maar eerst moet hij een fatsoenlijk bord eten hebben en droge kleren. Janneke, kijk of je broer nog een broek en een trui heeft en maak dan wat warms klaar voor je vriend.’
Janneke knikt, draait zich om en loopt zo snel ze kan naar de kamer van haar broer. Daniël is langer dan Klaas, maar op dit moment zeker niet breder, dus er moet wel iets passends te vinden zijn.
   Met de droge kleren in haar hand loopt ze terug naar de woonkamer en legt het stapeltje voor Daniël op tafel.
   ‘Alsjeblieft, trek maar gauw aan.’
Snel loopt ze de kamer weer uit om Daniël de kans te geven zich om te kleden. In de keuken zoekt ze wat ingrediënten bij elkaar. Aardappelen zijn er, en snijbonen. Er ligt ook nog een stuk spek, maar dat eet Daniël vast niet. Zou moeder het goed vinden als ze hem het runderlapje geeft dat over is van gister? Nou ja, dat risico neemt ze dan maar. Janneke schenkt nog een beker melk in en neemt dan alles mee naar de woonkamer. Vader is weer naar bed gegaan, voor hem is het ook op zondag vroeg dag, en Daniël zit in de kleren van Klaas aan tafel. De mouwen van de trui komen maar tot halverwege zijn onderarmen en de broek doet hoogwater vermoeden, maar verder past het prima. Zijn eigen natte kleren liggen op een hoopje op de grond. Janneke zet het eten voor hem neer en wil zijn kleren pakken om ze in het washok te leggen, maar dan begint Daniël te praten.
   ‘Ik weet dat ik jullie in de problemen breng met mijn komst, Janneke. Maar ik wist gewoon echt niet wat ik anders moest doen.’
Janneke schudt haar hoofd. Een kriebelig gevoel nestelt zich in haar buik nu ze tegenover de jongen zit waar ze de afgelopen jaren zo vaak aan heeft gedacht.
   ‘Maak je om ons maar geen zorgen. Het is goed dat je gekomen bent. We zullen je helpen. Ik weet nog niet hoe, maar vader zal vast een oplossing bedenken,’ probeert Janneke hem gerust te stellen. ‘Eet jij maar rustig je bord leeg, dan zorg ik voor je kleren. Daarna kom ik nog wel even bij je zitten.’ Ze is heel benieuwd naar zijn verhaal, maar dat moet nog maar even wachten.
   Al binnen een paar minuten is Janneke terug. Ze wacht ongeduldig tot Daniël de laatste hap naar binnen heeft gewerkt. Zodra hij zijn vork naast zijn bord legt vraagt ze: ‘Wat is er gebeurd?’
Als Janneke Daniëls verwrongen gezicht ziet realiseert ze zich dat die vraag voor hem misschien niet zo gemakkelijk te beantwoorden is. Wie weet wat hij heeft meegemaakt tijdens zijn tocht hier naar toe. Om nog maar niet te spreken over wat hem ertoe heeft gebracht die risicovolle reis te ondernemen.
Daniël zucht diep.
   ‘Ik zal het je vertellen. Daar heb je recht op als je me helpt. Maar praat er verder met niemand over. Niet over dat ik hier ben en niet over waarom ik hier ben.’
Janneke knikt.
Daniël haalt nog eens diep adem, alsof hij moed wil verzamelen om zijn verhaal te kunnen vertellen. Dan steekt hij van wal.
   ‘Misschien heb je wel gehoord over de grote razzia van oktober vorig jaar in Groningen?’ Het is geen echte vraag, want Daniël praat verder zonder Janneke de kans te geven bevestigend of ontkennend te antwoorden.
   ‘Tijdens die razzia zijn mijn ouders en mijn zusje Louise opgepakt.’ Daniëls stem stokt even. Janneke kijkt op en ziet dat er tranen in zijn ogen staan.
   ‘Ik verbleef al een tijd bij vrienden buiten de stad, omdat het in Groningen voor mij niet meer veilig was na de oproep in juli dat ik me moest melden om te werken in Duitsland. Toen ik hoorde van de razzia ben ik naar huis gegaan. Het was gevaarlijk, maar ik moest weten wat er met mijn familie was gebeurd. Ik trof ons huis verzegeld en leeg aan.’
Nadenkend kijkt Janneke hem aan. Ze heeft inderdaad gehoord van de razzia en heeft aan hem gedacht. Maar raar genoeg heeft ze niet bedacht dat hij of zijn familie afgevoerd zouden kunnen zijn. Daniël en zij waren maanden eerder al gestopt met hun briefwisseling omdat Daniël bang was dat zij daardoor in de problemen zou kunnen komen. Ze had dus geen idee hoe het met hem ging.
   ‘Een buurvrouw kwam naar me toe en vertelde me wat er was gebeurd. Ze zei ook dat ik maar beter zo snel mogelijk weer weg kon gaan. Toen mijn ouders uit ons huis werden gehaald hoorde ze een Nederlander vragen waar ‘de jongen’ was. Mijn ouders hebben niks gezegd, maar de dagen daarna zag de buurvrouw een paar keer een bekende NSB’er door onze straat fietsen.’
Janneke voelt zich misselijk worden als ze bedenkt hoe het voor Daniël moet zijn geweest. Thuiskomen en horen dat je ouders zijn afgevoerd. Hoewel veel Nederlanders nog denken dat de mensen die zijn opgepakt gewoon ergens aan het werk moeten en later wel weer terug zullen komen, gelooft Janneke daar niks van. Misschien hoopt Daniël daar ook wel op, dus zegt ze niks.
   ‘Waar ben je dan naar toe gegaan?’ vraagt ze zachtjes. Ze ziet dat Daniël het moeilijk heeft en legt haar hand op zijn arm in de hoop dat hij haar steun voelt.
   ‘Terug naar die vrienden,’ antwoordt Daniël. ‘In het dorp waar zij wonen was het veel rustiger. Bovendien kenden we iedereen en wisten we wie we konden vertrouwen en wie niet.’
   ‘Maar waarom ben je nu dan hier?’ Janneke begint te begrijpen hoe angstig de afgelopen maanden voor Daniël geweest moeten zijn.
  ‘Een man uit het dorp, die lid was van het verzet, werd opgepakt. Hij wist van mijn achtergrond en we waren bang dat hij zou gaan praten.’ Daniël kijkt naar Jannekes hand op zijn arm en legt zijn andere hand erbovenop.
   ‘We moesten snel handelen, maar de opgepakte man was de contactpersoon voor iedereen in het dorp dus we wisten niet waar ik naar toe kon. Ik wilde mijn vrienden niet in gevaar brengen dus heb een paar spullen in een tas gestopt en ben gaan lopen.’
Daniël gaapt.
   ‘Je bent vast moe, wil je niet eerst wat slapen?’
Hij knikt.
   ‘Even een paar uurtjes liggen zou wel lekker zijn. Maar als ik wakker word wil ik met je vader praten over hoe het nu verder moet.’
Janneke staat op om een kussen en dekens te halen en als ze terugkomt ligt Daniël op de grond te slapen. Ze legt het kussen op de grond en de deken over hem heen en besluit dan zelf ook nog een paar uurtjes te slapen.

De volgende morgen zitten de Adema’s en Daniël aan de tafel in de ruime keuken van de boerderij. Klaas, die vannacht niks van de drukte heeft gemerkt, keek wat vreemd op toen hij binnenkwam en een onbekende man aan tafel zag zitten, maar hij zei niks. Vader neemt het woord.
   ‘Vannacht heeft Daniël ons huis gevonden omdat hij hoopt dat wij hem kunnen helpen. En helpen zullen we. Maar de vraag is, hoe. Ik wil mijn ideeën daarover graag met jullie bespreken.’ Vader kijkt eerst moeder, dan Janneke, Klaas en tot slot Daniël aan.
Als iedereen knikt, gaat hij verder.
   ‘Omdat wij hier een eind buiten het dorp wonen is dit voor Daniël waarschijnlijk een redelijk veilige plek. Bovendien hebben wij geen gebrek aan eten en drinken en, ook niet onbelangrijk, kunnen we een extra paar handen goed gebruiken. Wat mij betreft kan hij hier dus blijven.’
Opnieuw kijkt hij de tafel rond. Niemand zegt iets. De betekenis van vaders woorden lijkt maar langzaam tot iedereen door te dringen. Jannekes hart klopt wild in haar borst. Ze wil het niet toegeven, maar ze was bang dat vader Daniël weg zou sturen. Ze hoopte zo dat vader hem zou laten blijven en nu hoort ze het hem zeggen. Maar vader is nog niet klaar.
   ‘Als we allemaal instemmen met dit plan, moeten we wel een paar belangrijke afspraken met elkaar maken. Ten eerste, niemand praat over Daniëls aanwezigheid hier.’
Moeder zucht, Klaas en Janneke staren voor zich uit. Daniël zit met zijn handen gevouwen op tafel en kijkt vader recht aan.
   ‘Ten tweede, we moeten een schuilplaats maken waar Daniël zich in geval van nood kan verschuilen. Ik dacht onder de stal.’ Hij kijkt Klaas aan, die knikt.
   ‘En ten derde, we moeten met elkaar blijven praten over de situatie. Als je in het dorp iets hoort wat van belang kan zijn, dan bespreek je dat. Als je in het dorp iets zegt wat argwaan kan wekken, laat je dat ook weten. Alleen dan kunnen we hier zo veilig mogelijk wonen met elkaar. En ik ben van plan Daniël veilig door de oorlog te helpen.’
De laatste opmerking van vader komt er zo overtuigend, maar ook liefdevol uit dat Janneke een brok in haar keel krijgt.
   ‘Is iedereen het ermee eens?’ Opnieuw kijkt vader een voor een iedereen aan. Pas als hij een overtuigd ‘ja’ hoort gaat hij verder.
Als iedereen heeft ingestemd met het plan neemt Daniël het woord.
   ‘Meneer Adema, mevrouw, Klaas en Janneke. Ik ben jullie erg dankbaar voor deze kans. Waar ik kan zal ik helpen op de boerderij. Maar ik wil dat jullie me een ding beloven.’ Ook Daniël kijkt naar de mensen rond de tafel.
   ‘Als er iets gebeurt waardoor het risico te groot wordt om mij hier te verbergen, laat het mij dan weten, dan ga ik weg. Ik wil niet de reden zijn dat jullie iets overkomt.’ Hij laat zijn blik op vader rusten. ‘Wilt u dat beloven Adema?’
Janneke voelt zich warm worden. Wat een bijzondere jongen is Daniël toch.
   ‘Dat is goed jongen. Laten we elkaar beloven eerlijk te zijn zolang we anderen niet in gevaar te brengen.’
Instemmend gemompel klinkt van alle kanten van de tafel.
‘Mooi. Aan het werk dan maar.’ Vader staat op en loopt de keuken uit. De anderen blijven nog even zitten, onder de indruk van wat er zojuist is gebeurd, en staan dan ook op om aan hun bezigheden te beginnen.

Janneke wordt de volgende dag meteen op de proef gesteld als ze bij de bakker haar vriendin Welmoed tegenkomt. Op de lagere school waren Janneke en Welmoed dikke vriendinnen, maar de laatste jaren hebben ze elkaar maar weinig gesproken. Janneke ging verder leren in Leeuwarden en Welmoed moest haar moeder helpen in het huishouden. Ze hebben niet zoveel overeenkomsten meer en houden zich met heel verschillende dingen bezig. Maar toch is de basis van hun vriendschap altijd gebleven.
   ‘Hoi Welmoed, hoe gaat het met je? Hou je het nog vol?’ vraagt Janneke. Het valt haar op dat het gezicht van Welmoed warm en rood is. Begin dit jaar is Welmoed getrouwd en binnenkort wordt haar eerste kind geboren.
   ‘Ja hoor, al ben ik de regen nu wel een beetje zat. Een zonnetje fleurt de boel toch altijd een beetje op hè.’
Janneke knikt. Ze heeft het gevoel dat Welmoed wel meer zat is dan de regen, maar ze zegt niks.
   ‘Nou ja, en die buik daar heb ik ook schoon genoeg van. Die zit alleen maar in de weg,’ geeft Welmoed toe. Janneke kijkt haar vriendelijk aan.
   ‘Dat kan ik me voorstellen.
Welmoed zucht.
   ‘Ik hoop dat het snel komt, anders is Frans al weg voor zijn kind geboren is.’
Janneke kijkt haar vriendin verbaasd aan. Voor zover zij weet is Frans bakkersjongen dus waar zou hij heen moeten?
   ‘Waar gaat Frans naartoe dan?’ vraagt ze daarom.
Nu is het Welmoed die raar op kijkt.
   ‘Naar Duitsland natuurlijk. Heb je niet gehoord dat alle mannen daar heen moeten?’
Even weet Janneke niet wat ze moet zeggen. Natuurlijk heeft ze ervan gehoord, maar ze is er zo van overtuigd dat niemand iets met de Duitsers of Duitsland te maken wil hebben dat ze geen moment heeft nagedacht over de mogelijkheid dat er mannen zijn die er voor kiezen gehoor te geven aan de oproep. Een bezorgd gevoel kruipt langs haar rug naar haar nek.
   ‘O, ja natuurlijk. Sorry, ik dacht er even niet aan.’
Welmoed schudt geïrriteerd haar hoofd.
   ‘Dat komt natuurlijk omdat er bij jullie niemand weg hoeft. En altijd genoeg te eten. Jullie hebben  een luizenleventje daar op de boerderij.’
Janneke fronst haar wenkbrauwen. Waar komt dat opeens vandaan? Even schiet de gedachte aan Daniël door haar hoofd. Vergeleken bij hem hebben we hier allemaal een luizenleventje, denkt ze. Maar dat kan ze natuurlijk niet zeggen.
   ‘Frans kan er toch ook voor kiezen niet te gaan?’ vraagt ze zo onschuldig mogelijk. Maar ook die opmerking schiet bij Welmoed in het verkeerde keelgat.
   ‘Denk je dat? Weet je wat er gebeurt met mensen die de regels overtreden? Nee hoor, dat risico gaan wij niet nemen. Bovendien, het zal toch wel meevallen daar in Duitsland. Zo slecht zijn die Duitsers nou ook weer niet. Ik bedoel, al die verhalen die we horen over kampen en zo. Dat wordt alleen maar verzonnen om ze zwart te maken.’
Welmoed lijkt nogal overtuigd van haar mening. Ergens verbaast deze houding Janneke ook niet. Welmoed heeft de afgelopen oorlogsjaren wel vaker iets gezegd waar Janneke het niet mee eens was. Maar ze heeft er nooit echt acht op geslagen. Nu herinnert ze zich ook het gerucht dat slager Hoekstra, Welmoeds vader, ‘fout’ zou zijn. Janneke besluit meteen heel voorzichtig te zijn. Wie weet kan Welmoed hen zelfs in gevaar brengen. Het bezorgde gevoel breidt zich uit door haar lichaam. Ze voelt zich misselijk worden.
   ‘Nou sterkte dan maar Welmoed, ik moet er weer vandoor.’ Nogal kortaf neemt Janneke afscheid en gaat naar huis.
   Eenmaal thuis kan ze het gevoel niet van zich afzetten dat ze Welmoed in de gaten moet houden. De blik die Welmoed haar toewierp toen ze afscheid nam deed haar huiveren. Bovendien is ze weggegaan zonder iets te kopen, dat heeft Welmoed vast ook gemerkt. Misschien was haar overhaaste vertrek toch niet zo slim.
   ’s Avonds aan tafel bespreekt ze het meteen. Vader kijkt bezorgd als hij Jannekes verhaal hoort.
   ‘Ik denk dat je gelijk hebt. We moeten uitkijken voor Welmoed en voor Hoekstra. Ik heb geen beste verhalen over die kerel gehoord.’

Dat het gevoel van Janneke en haar vader klopt blijkt een paar dagen later. De familie Adema en Daniël zitten net aan tafel voor het middageten als de vader van Welmoed het erf op loopt. Moeder ziet hem door het keukenraam als ze de melk van het aanrecht pakt.
   ‘Daar is Hoekstra! Daniël, gauw naar boven.’
Daniël zit als verstijfd op zijn stoel en kijkt haar met wijd open ogen aan. Dan staat hij snel op en verdwijnt de trap op. De schuilplaats is nog niet klaar.
   Ook Janneke komt in actie. Zo snel als ze kan ruimt ze Daniëls bord, beker en bestek op. Als Hoekstra de keuken binnenkomt zit iedereen rustig aan tafel te eten.
   ‘Hoekstra, wat brengt jou hier?’ begroet vader de onverwachte gast. Hoekstra kijkt even spiedend om zich heen alsof hij verwacht hier iets aan te treffen. Dan richt hij zijn blik op vader.
   ‘Adema.’ Hij knikt kort. ‘Ik wilde weten of ik deze week nog een koe van je kan verwachten.’ Hoekstra kijkt vader uitdagend aan. Hij weet zelf natuurlijk ook wel dat dat een doorzichtige smoes is. Nooit eerder kwam hij voor een dergelijke vraag helemaal naar de boerderij. Er ligt een snedige opmerking op Jannekes lippen, maar ze houdt haar mond. Ze wil Hoekstra niet nog meer redenen geven om hen in de gaten te houden.
   ‘Nou Hoekstra, wat aardig dat je gekomen bent, maar ik heb voorlopig geen koeien voor de slacht.’ Vader zegt het rustig, maar Janneke hoort aan zijn stem dat ook hij zich inhoudt.
   ‘Prima, dan ga ik maar weer.’ Nadat hij nog een keer heeft rondgekeken draait Hoekstra zich om en beent met grote passen naar buiten. Moeder staat meteen op van tafel en gluurt voorzichtig door het raam.
   ‘Hij staat op de deel te loeren,’ zegt ze nijdig. ‘Laat die man opkrassen.’
Pas als Hoekstra helemaal uit het zicht verdwenen is loopt Janneke naar boven om Daniël te zeggen dat de kust veilig is. Hij zit in de hoek van Klaas’ slaapkamer op de grond en kijkt haar angstig aan. Janneke krimpt ineen. Snel loopt ze naar hem toe en slaat haar armen om hem heen.
   ‘Ik ben het maar. En Hoekstra is weg.’ Als Janneke naast hem gaat zitten laat Daniël met een diepe zucht zijn hoofd tegen haar schouder leunen.
   ‘Ik was even bang dat mijn verblijf hier van korte duur zou zijn,’ fluistert hij dan. Hij legt zijn hand tegen Jannekes wang en kijkt haar doordringend aan.
   ‘Ik zou zo graag nog heel lang willen blijven.’
Janneke voelt een blos vanuit haar nek naar haar wangen kruipen. Ongemakkelijk staat ze op.
   ‘Kom, we gaan naar beneden,’ zegt ze zacht. ‘Door die stomme Hoekstra hebben we helemaal nog niet kunnen eten.’
   Eenmaal weer beneden maken ze zwijgend de maaltijd af. Na het dankgebed zegt vader: ‘En nu als de sodemieter die schuilplaats afmaken.’