Eind 2021 besloot ik mezelf uit te dagen door in 2022 elke maand een kort verhaal te schrijven en te publiceren op mijn website. Ik laat me voor deze verhalen inspireren door personen, situaties en gebeurtenissen die ik tegenkom in mijn dagelijks leven. Voor dit verhaal zijn dat de Stolpersteine in de stoep ter hoogte van het gedempte Zuiderdiep 51a.
‘Kom Liesje, we gaan naar huis.’ Een glimlach trekt over mijn gezicht als ik neerkijk op het huppelende meisje naast me. Ze houd mijn hand stevig vast, haar staartjes springen vrolijk op en neer. Met haar grote bruine ogen kijkt ze naar me op.
‘Mag ik nog een krentenbol?’ vraagt ze. Acht is Liesje nu en ze weet heel goed hoe ze mij zover moet krijgen dat ik haar geef wat ze vraagt. Ik pak er nog een uit mijn tas en steek haar die toe. Met een tevreden glimlach pakt ze de krentenbol van me aan.
Dit is ons favoriete moment van de week, op zaterdagochtend samen naar de markt. Liesje houdt er van om de uitgestalde groenten te bewonderen en heeft inmiddels het hart van menig groenteboer gestolen. Dat levert haar regelmatig een appel of sinaasappel op. We hebben samen iets lekkers gekozen voor bij de koffie morgen. En een zak krentenbollen gekocht. Liesje is er gek op.
Nu wandelen we terug naar huis. Het is een mooie septemberdag. Liesje snoept van haar krentenbol en ik geniet van mijn meisje.
Als we aan het eind van de Herestraat het Zuiderdiep willen oversteken, worden we tegen gehouden.
‘Het spijt me mevrouw, maar u zult een andere route moeten kiezen. Er is hier een ongeluk gebeurd en we hebben het kruispunt afgesloten.’
Ik schrik. Mijn ogen dwalen naar rechts. De afgelopen jaren heb ik het Zuiderdiep gemeden. Sterker nog, ik heb na alles wat er is gebeurd nooit meer een voet in de straat gezet. En dat is niet voor niks. Mijn hoofd begint te bonzen en mijn hart klopt in mijn keel.
Ik kijk naar links. We kunnen langs het Kattendiep naar huis gaan, maar die route is veel langer dan die via het Zuiderdiep. Ik haal diep adem. Opeens word ik me weer bewust van mijn omgeving. Liesje trekt aan mijn hand.
‘Gaan we nou mammie?’
Misschien is dit dan het moment. Het moment om de waarheid onder ogen te zien en Liesje te vertellen hoe het allemaal echt zit.
‘Ja,’ zeg ik. Meer tegen mezelf dan tegen Liesje. Dit is het moment. Ik pak Liesjes handje stevig vast en keer me om.
‘Kom, we gaan deze kant op.’
Ik haal nog een keer heel diep adem alsof ik de moed die ik nodig heb mijn lijf in kan zuigen.
Liesje huppelt nog steeds, maar mijn benen voelen steeds zwaarder als we verder de straat in lopen. Ik zie opeens weer voor me hoe ik hier acht jaar geleden liep. Ik hoor weer het geschreeuw, het gebrom van vrachtwagens en ik voel weer de angst. Ik probeer de herinneringen van me af te schudden. Ik heb het afwisselend warm en koud. Opeens ben ik weer terug in mijn vroegere woonkamer. Ik zie de Duitse wagens op de hoek met de Folkingestraat, soldaten die hard op deuren bonzen en bange mensen die hun huizen uit strompelen. Opnieuw probeer ik mijn herinneringen te verjagen. Ik kijk naar Liesje die, onbewust van wat haar te wachten staat, nog steeds naast me huppelt.
Bij nummer 51 blijft ik staan. Liesje kijkt verbaasd op.
‘Gaan we niet naar huis mama?’
Ik kijk om me heen. Aan de overkant van de straat staat een bankje.
‘We nemen even pauze. Zullen we daar gaan zitten?’
Ik heb het gevoel dat ik niet langer op mijn benen kan staan en laat me op het bankje zakken Liesje gaat naast me zitten.
‘Mag ik nog een krentenbol?’ vraagt ze.
‘Nee, lieverd. Straks als we thuis zijn mag je er nog een. Nu wil ik je eerst iets vertellen.’ Liesje trekt een pruillip, maar blijkbaar hoort ze aan mijn stem dat er iets aan de hand is want ze zeurt niet door.
‘Kijk.’ Ik wijs naar het huis aan de overkant. ‘Daar op nummer 51 heb ik gewoond.’ Liesje kijkt naar de rij huizen.
‘Heb ik daar ook gewoond, mammie? Met jou?’
Mijn keel knijpt dicht. Ik wil dit niet doen, maar ik kan niet meer terug. Ik moet Liesje de waarheid vertellen. Mijn mond is droog. Ik slik een paar keer.
‘Ja lieverd, jij hebt daar met mij gewoond. Maar eerst woonde je daarboven met je papa en mama.’
Nu veranderen de ogen van Liesje in donkere poelen van verwarring.
‘Maar jij bent toch mijn mama?’ vraagt ze met een klein stemmetje.
Mijn hart breekt.
‘Ja lieverd, ik ben jouw mama. Maar eerst had je een andere mama.’ Ik trek haar wat dichter naar me toe.
‘Weet je nog dat ik vertelde dat het oorlog was toen jij geboren werd?’
Liesje knikt. Toen vorig jaar bij de buren een kindje geboren werd heeft ze me bestookt met vragen over hoe het was toen zij zo klein was. Ik heb haar verteld hoe mooi en lief ze was, maar ook dat het toen oorlog was.
‘In de oorlog was er in Nederland iemand de baas die sommige mensen goed vond en andere mensen niet.’ Ik aarzel. Hoe leg je zoiets gruwelijks uit aan een meisje van acht?
‘Die meneer was heel gemeen tegen de mensen die hij niet goed vond.’
Liesje begint driftig te knikken.
‘Net als Klaas zeker. Die zit in de vijfde klas en doet soms heel gemeen.’ Ondanks alles moet ik lachen. Ik heb haar al vaker over Klaas gehoord. En hoewel ik Klaas natuurlijk niet kan vergelijken met Hitler, ben ik blij dat ze me helpt het uit te leggen.
‘Een beetje zoals Klaas,’ zeg ik. ‘Maar dan veel erger. Deze meneer wilde mensen die hij niet goed vond, dood maken.’
Liesjes mond valt open en haar ogen worden groot.
‘Dood maken? Waarom?’
‘Dat weet ik ook niet. Het was een hele gemene meneer, die hele gemene dingen deed.’
Liesje knikt langzaam. Alsof ze het begrijpt.
Een zucht ontsnapt aan mijn keel. Ik heb het ergste nog niet verteld en ik hoop met alles wat ik heb dat ze het begrijpt als ik dat wel doe.
‘De mensen die hij niet goed vond, waren Joden,’ zeg ik. ‘En die Joden wilde hij dus doodmaken.’
‘Wat zijn Joden?’ vraagt Liesje.
Oei, die vraag zag ik niet aankomen. Stom, want de afgelopen jaren is er nauwelijks meer gesproken over Joden en wat er met hen is gebeurd in de oorlog. Logisch dat ze het niet weet.
Dan schiet me iets te binnen.
‘Weet je nog dat wij met kerst in de kerk waren? Toen vertelde de dominee over het kindje dat geboren was.’ Liesje weet het nog. Natuurlijk, ze zat met open mond te luisteren toen er werd verteld over het kindje Jezus. Ik vertel verder over verschillende geloven en het Jodendom.
‘Toen het in Duitsland niet goed ging en de mensen arm waren vond de baas van Duitsland dat het de schuld van de Joden was. En daarom wilde hij ze dood maken.’
Ik kijk naar Liesje. Ik wilde dat ik kon zien wat er nu allemaal in haar hoofdje gebeurt. De mooie ogen van het meisje dwalen weer naar het huis aan de overkant.
‘Jouw papa en mama waren Joden.’ Ik kan niet langer wachten. Ik moet haar nu vertellen hoe het zit.
‘Mijn papa en mama waren Joden?’ Na die vraag zwijgt Liesje even. Ik zie de radertjes in haar hoofd op volle toeren draaien en zeg even niks. Ik wil haar de tijd geven haar eigen conclusies te trekken. Het lijkt langzaam tot haar door te dringen. Met grote ogen kijkt Liesje me aan.
‘Heeft die gemene meneer mijn papa en mama doodgemaakt?’
Een pijnlijke steek schiet door mijn borst. Met die paar woorden raakt ze precies de kern. Ik trek Liesje op mijn schoot en druk mijn neus in haar haren.
‘Ja,’ fluister ik.
Nu zit ik met een kop thee aan de keuken tafel. Liesje slaapt. Eindelijk. De hele middag heb ik haar vragen beantwoord. Waarom woon ik dan nu bij jou, mama? Hoe heetten mijn papa en mama? En waar zijn ze nu? Had ik ook een broertje of een zusje? Waarom ben ik dan alleen bij jou?
Ik heb zo goed mogelijk antwoord gegeven, maar realiseerde me ook dat ik niet op alle vragen een antwoord had. Ik ben doodmoe. De hele situatie heeft me uitgeput. Al die herinneringen die al sinds vanmiddag aan de deur van mijn bewustzijn kloppen, trappen diezelfde deur nu met geweld in. Meteen ben ik terug op die donkere herfstavond in 1942.
Het was al maanden onrustig in de stad. Sinds Joodse mannen zich in juli moesten melden om te gaan werken in Duitsland was er onrust. Niet dat ik daar zelf veel van merkte. Mijn leven ging eigenlijk gewoon door. Ik ging naar mijn werk, deed mijn boodschappen en ging af en toe met een vriendin naar de bioscoop. Maar ik merkte het wel aan mijn buren, het jonge Joodse echtpaar dat boven mij woonde en waar ik altijd goed contact mee had. Louis en Eva waren vriendelijke mensen die voor iedereen een groet of een aardig woord over hadden. En als ik hulp nodig had stonden ze altijd voor me klaar. Andersom ook trouwens. Toen Eva’s moeder ziek was vroeg ze me een paar keer op hun dochtertjes Esther en Liesje te passen. Ik had mijn handen vol aan de toen drie jaar oude drukke peuter Esther en de zestien maanden oude Liesje, maar ik vond het heerlijk en was blij dat ik iets terug kon doen.
Vanaf het moment dat de bezetter de eerste maatregelen tegen de Joden invoerde trokken ze zich steeds meer terug. Alsof ze onzichtbaar wilden zijn en zo aan de steeds strengere regels wilden ontkomen.
Ik was dan ook stomverbaasd toen Louis en Eva eind september 1942 op een avond voor mijn deur stonden en vroegen of ze even binnen mochten komen. Het was tegen achten, het werd al donker en ik had het verduisteringspapier al voor de ramen gehangen. Dat herinner ik me nog want ik was blij dat daardoor niemand kon zien wie er bij mij binnen waren.
Enigszins gespannen bood ik hun iets te drinken aan en luisterde naar hun verhaal. Louis had nog geen oproep gekregen om in Duitsland te gaan werken, maar ze waren bang dat die binnenkort zou komen. Hij had verhalen gehoord over die ‘werkkampen’ en had besloten er niet vrijwillig naar toe te gaan. Maar hij wist ook dat hij, als hij zich niet zou melden, op een bepaald moment opgehaald zou worden en hij vreesde voor het lot van zijn vrouw en dochters als dat zou gebeuren. Daarom zochten ze een schuilplaats.
Louis keek me tijdens zijn betoog zo indringend aan dat ik het er warm van kreeg. Maar toen hij zei dat Eva en hij het gevoel hadden dat ze mij konden vertrouwen en dat ze dachten dat ik misschien contacten had die iets voor hen konden betekenen, brak het zweet me pas echt uit. Iedereen wist dat er hoge straffen stonden op het helpen van Joden. Ik raakte in paniek. Waarom kwamen ze bij mij? Waarom dachten ze dat ik de juiste contacten had? En als zij dat dachten, wie waren er dan nog meer op dat idee gekomen? Welk risico liep ik alleen al door deze mensen binnen te laten? Op dat moment wilde ik hen het liefst zo snel mogelijk mijn huis weer uit werken. Maar ik dwong mezelf rustig en fatsoenlijk te blijven. Ik keek naar mijn handen en schraapte mijn keel.
‘Ik waardeer het dat jullie mij zien als een betrouwbare buurvrouw, maar helaas beschik ik niet over de juiste contacten.’
Ik durfde de mensen tegenover me niet aan te kijken. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat Louis en Eva hun hoofd lieten zakken.
‘U bent onze enige kans,’ fluisterde Louis. Ik kreeg buikpijn toen ik zag dat Eva zijn hand pakte en er even in kneep. Alsof ze hem wilde zeggen dat het wel goed zou komen. Dat er vast nog andere mogelijkheden waren.
‘Het spijt me, ik weet echt niet hoe ik jullie zou kunnen helpen,’ zei ik nog een keer. Angsthaas, schold ik in mezelf. Maar ik kon niet anders.
Louis en Eva zeiden dat ze het begrepen, maar ik zag de teleurstelling in hun ogen toen ze vertrokken. Toen ze weg waren en ik weer alleen achter de verduisterde ramen zat vond ik mezelf een lafaard.
Een week later, op de vroege ochtend van 3 oktober, werd ik wakker van het geronk van vrachtwagens. Ik wist meteen wat er aan de hand was en schoot zo snel mijn bed uit dat ik er duizelig van werd. Door een kier in het verduisteringspapier zag ik Duitse soldaten en Nederlandse agenten door de straat lopen. Mijn hart klopte in mijn keel.
Nog geen minuut later hoorde ik gebonk op de deur van de woning boven die van mij. Snel deed ik een stap achteruit en probeerde te horen wat er in het trappenhuis gebeurde. Toen ik het geschreeuw van soldaten hoorde, gevolgd door het gehuil van kinderen en de geruststellende stemmen van Louis en Eva, zakte ik tegen de deur in elkaar. Ik realiseerde me dat ik dit had kunnen voorkomen. En nu was het te laat.
Of kon ik toch nog wat doen? Snel nam ik mijn plaats bij het raam weer in en zag dat mijn lieve buren in een vrachtwagen geduwd werden. Op dat moment nam ik een besluit. Ik trok de kleren aan die ik gisteravond op de stoel naast mijn bed had gelegd en die ik eigenlijk die dag had willen wassen, en sloop naar buiten. In de schaduw van het portiek wachtte ik tot de vrachtwagen vertrok, daarna zette ik de achtervolging in, in de hoop te zien waar die naar toe ging.
Terwijl ik over het Zuiderdiep rende en rechtsaf de Herestraat in sloeg begreep ik dat het hoofdstation het einddoel van de vrachtwagen moest zijn. Ik rende over de Herebrug en toen ik het station naderde, zag ik dat zich daar een grote groep mensen verzameld had. Vaders, moeder, kinderen, grootouders. Velen met een koffer alsof ze op vakantie gingen. Maar de angstige blik van de mensen paste niet bij een vrolijke bestemming. Alleen de kleinste kinderen leken geen idee te hebben van wat hen boven het hoofd hing. De volwassenen misschien ook niet, maar dat het niks goeds kon zijn, wisten ze wel. Ik weet nog goed dat ik me verbaasde over de stilte die er heerste. Zo’n grote groep mensen en toch kon je een speld horen vallen. En vogels horen fluiten. De paradox van de angstige stilte en het vrolijke gefluit maakte dat de rillingen over mijn rug liepen.
Ik liep door tot ik niet verder durfde en zocht naar bekende gezichten, de gezichten van Louis en Eva, maar ik zag ze nergens. Er kwam een vrachtwagen aanrijden die een meter of twintig verderop tot stilstand kwam. De achterklep werd geopend en Louis stapte uit. Hij keek even om zich heen en draaide zich toen om zodat hij Esther uit de wagen kon tillen. Hij zette het meisje op de grond, maar hield haar handje stevig vast. Met zijn vrije hand pakte hij Liesje aan van Eva. Mijn hart brak toen ik zag dat hij twijfelde of hij Esther los moest laten om Eva te kunnen ondersteunen terwijl ze uit de vrachtwagen klom. Een Duitse soldaat vond het blijkbaar te lang duren en gaf Eva een duw waardoor ze voorover uit de vrachtwagen tuimelde. Louis probeerde haar op te vangen. Dat lukte half. Hij brak haar val, maar kon niet voorkomen dat Eva op haar knieën op de tegels viel.
Pas toen ik kramp in mijn handen kreeg realiseerde ik me dat ik ze tot vuisten had gebald. Afdrukken van mijn nagels hadden halve maantjes gemaakt in de palm van mijn hand. Ik voelde me machteloos. Ik zag dat Louis zijn vrouw overeind hielp en het kleine handje van Esther weer vast pakte. Eva klopte haar kleren af en nam Liesje weer van haar man over. De Duitse soldaat duwde hen in de richting van de andere wachtenden.
Ik stond aan de grond genageld en hoopte op een kans nog iets voor mijn buren te kunnen doen. Op dat moment kwam de menigte voor me in beweging. Duitse soldaten en Nederlandse agenten schreeuwden bevelen en duwden mensen in de richting van de perrons. Een oude vrouw struikelde, de man die haar overeind wilde helpen kreeg een klap met een geweer tegen zijn schouder. Mensen huilden in stilte. Niemand wilde de aandacht trekken.
Mijn hoofd zei dat ik weg moest rennen, ontsnappen aan de beelden die aan me voorbij trokken, maar mijn lichaam kon niks met die signalen. Er liepen tranen over mijn wangen, maar ik was niet in staat ze weg te vegen.
Opeens hoorde ik iemand mijn naam fluisteren. Ik draaide mijn hoofd in de richting van het gefluister en keek recht in de ogen van Eva. Ik zag paniek en verdriet, maar ook een soort vastberadenheid. Eva maakte haar blik als eerste los. Ze keek om zich heen en zette toen plotseling een stap in mijn richting. Ik schrok, wilde een stap naar achteren zetten maar deed het niet. Op dat moment leek de tijd stil te staan. Nu weet ik dat het hoogstens een paar seconden kan hebben geduurd, maar destijds leek het uren te duren voor ik van de eerste schrik bekomen was. En toen dat eindelijk gebeurde, had ik Liesje in mijn armen.
‘Zorg goed voor haar,’ fluisterde Eva me nog toe en toen was ze verdwenen. Verdwaasd stond ik een paar tellen te kijken naar het meisje in mijn armen. Toen realiseerde ik me dat ik hier geen seconde langer kon blijven. Snel keek ik om me heen. Het leek erop dat niemand Eva’s actie gezien had. De mensen die in haar buurt liepen kon het niet zijn ontgaan, maar die zouden hun mond wel houden. Als ik Eva’s wens in vervulling wilde laten gaan en goed voor Liesje wilde zorgen moest ik zo snel mogelijk weggaan. Misschien zou het straks opvallen dat Liesje niet meer bij haar ouders was. Of iemand zou mij herkennen en weten dat ik geen kinderen had. Met Liesje stevig in mijn armen, mijn jas een beetje om het meisje heen geslagen draaide ik me om en liep zo snel mogelijk terug naar het Zuiderdiep. De eerste meters rende ik niet, dat zou te veel opvallen. Maar toen ik de Herebrug weer over was begon ik te rennen alsof de duivel me op de hielen zat. En dat was niet eens zo’n rare gedachte.
In de dagen daarna vertelde ik aan iedereen die het wilde horen dat Liesje de dochter was van mijn nichtje uit Rotterdam. Haar moeder was omgekomen bij het bombardement, zei ik, en de vader was onlangs helaas ook overleden. De familie had mij gevraagd voor dit meisje te zorgen. Iedereen leek het verhaal te geloven en er werden me zelfs spullen aangeboden. Meisjeskleren, een bedje en speelgoed. Heel even voelde ik me schuldig dat ik die aardige mensen een verhaal op de mouw speldde, maar dat gevoel schudde ik snel van me af. Ik had wel iets anders om me druk over te maken.
Gelukkig was mijn baas zo goed om me een paar weken vrij te geven. Hij waardeerde het dat ik de zorg voor Liesje op me had genomen en gaf me de tijd alles op orde te brengen.
Maar voor mij was nu alles veranderd. Ik kon het niet opbrengen om langer aan het Zuiderdiep te blijven wonen. Elke keer als ik voor mijn eigen deur stond keek ik naar de trap die leidde naar de voordeur van Louis en Eva. Dan hoorde ik geschreeuw, gebonk en gehuil. Ik hield het huis wel aan, maar trok samen met Liesje in bij een vriendin aan de Coehoornsingel.
Samen met de inmiddels 3-jarige Liesje vierde ik in april 1945 de bevrijding van Groningen. Hoewel er hier de laatste dagen van de oorlog veel gevochten werd, waren wij er ongeschonden doorheen gekomen. In mei vierden we het einde van de oorlog.
En toen begon het grote wachten. Zouden Louis, Eva en Esther nog terugkomen? De hele oorlog hield ik daar rekening mee. Ik hield heel veel van Liesje maar was me er tegelijk van bewust dat ze niet van mij was. Dat ik haar aan haar ouders zou moeten geven als ze terug kwamen. Toen Liesje ging praten en mij mama noemde heb ik het laten gebeuren. Als haar echte mama terug komt leg ik het haar wel uit, dacht ik toen.
Al snel bleek dat heel weinig gedeporteerde Joden terug kwamen. Maandenlang heb ik intensief gezocht naar informatie over Louis, Eva en hun dochter maar ik vond niks. Ik besloot het huis aan het Zuiderdiep te verkopen en kocht het huis aan de Coehoornsingel van mijn vriendin. Daar wonen we nu nog.
Pas vorig jaar, in mei 1949, kwam de bevestiging dat ze in oktober 1942 in Auschwitz waren omgekomen. Meteen na aankomst dus. Ze hadden geen enkele kans.
Na dat bericht heb ik een hele avond zitten huilen. Ik werd heen en weer geslingerd tussen schuldgevoel omdat ik niet had geholpen toen me dat werd gevraagd en blijdschap omdat ik Liesje nu bij me kon houden. Lange tijd overheerste het schuldgevoel. Ik had nog drie mensen kunnen redden. Dan hadden Louis, Eva en Esther misschien nog geleefd en had Liesje bij haar eigen ouders en zusje kunnen opgroeien.
Maar na een tijdje raapte ik mezelf weer bij elkaar, ik had een belangrijke taak te vervullen. Het was nu mijn verantwoordelijkheid te zorgen dat Liesje zou opgroeien tot een evenwichtige, verstandige en liefdevolle jonge vrouw. Ik zou het meisje opvoeden als mijn eigen dochter en haar later wel eens over haar echte ouders vertellen. Die belofte heb ik nu ingelost. Maar kan ik haar ooit vertellen dat het mijn schuld is dat haar ouders niet meer leven? Dat ik eigenlijk een lafaard ben?
Nawoord
Bijna elke dag wandel ik langs de Stolpersteine van Louis Meijer, Eva Meijer-Nieweg en hun dochter Louise (Liesje) ter hoogte van het Zuideriep 51a. Dit is niet hun verhaal, maar de stenen met hun namen waren wel de aanleiding om dit verhaal te schrijven.
De ‘echte’ Louis, Eva en Liesje waren een stuk ouder dan hun naamgenoten in dit verhaal. Zij zijn opgepakt bij de razzia die plaatsvond in de nacht van 2 op 3 oktober 1942 in Groningen. Via het hoofdstation werden ze naar Westerbork gebracht en heel kort daarna naar Auschwitz gedeporteerd. Louis werd daar op 17 oktober 1942 vermoord en Eva en Louise twee dagen later. Louis was 56, Eva 55 en Liesje 29. De andere dochter van het echtpaar Meijer heeft de oorlog overleefd.
