Eind 2021 besloot ik mezelf uit te dagen door in 2022 elke maand een kort verhaal te schrijven en te publiceren op mijn website. Vandaag het verhaal van juli.
Dit verhaal is een vervolg op het verhaal van juni en het slot van het project dat ik deed samen met mijn zoon Tieme.
Het eerste wat me opvalt is de stank. Een enorme rioollucht komt omhoog uit de rivier onder me. Mijn maag draait om en ik kan maar net voorkomen dat ik de inhoud ervan op de stenen naast me deponeer. Ik slik een paar keer en probeer door mijn mond te ademen. Dat helpt een beetje.
Dan hoor ik het lawaai. Pratende en schreeuwende mensen, blaffende, hinnikende en knorrende dieren en gekletter van metaal. Ik kijk om me heen en zie een groepje soldaten aankomen. Niet soldaten zoals ik ze ken met groene camouflagepakken, maar met een rode tuniek, een metalen helm en een metalen pantser.
Met de angst voor Achilleas en zijn kompanen nog in mijn lijf duik ik naast de brug achter een pilaar. De stank is hier helemaal niet te harden, maar de soldaten marcheren gelukkig door. Natuurlijk, waarom zouden ze voor mij komen. Ze weten niks van mijn avonturen in het oude Athene. Ze weten zelfs helemaal niet dat ik hier ben. Sterker nog, ik weet zelf niet eens waar ik ben. Duidelijk is dat ik niet op onze zolder ben. En ook niet in 2022.
Naast de rivier ligt een straat. Geen stoffig zandpad zoals in Athene maar een echte straat van grote stenen. Schoon zijn ze trouwens niet. Waarschijnlijk hebben ze hier geen gemeentelijke reinigingsdienst, wat een bende.
Aan de straat staan grote gebouwen, een soort appartementen. In de muren zitten geen ramen, Maar dat snap ik wel, dan zou het binnen net zo stinken als hier. Aan het einde van de straat staat een boog die een beetje lijkt op de Arc de Triomphe in Parijs. Daar was ik vorig jaar, de laatste vakantie met z’n allen. Ik slik de brok in mijn keel weg. Verdriet om de scheiding van mijn ouders kan ik er nu niet bij hebben.
Ik besluit naar de boog toe te lopen, maar dat is nog niet zo gemakkelijk. Het is druk op straat. Mannen in eenzelfde soort tuniek als die ik draag lopen tussen varkens, honden en paarden. Ik kijk mijn ogen uit, wat een gekkenhuis. Als ik eindelijk bij de boog ben zie ik dat er afbeeldingen op staan, gekerfd in het marmer. Die afbeeldingen lijken het verhaal te vertellen van een oorlog en een dappere krijger. Ik laat mijn vingers voorzichtig over het marmer glijden. Wat een klus moet dit zijn geweest.
‘Mooi hè?’ hoor ik iemand zeggen. Ik draai me om en sta oog in oog met… een meisje.
In welke taal zei ze dat eigenlijk? Zeker niet in het Nederlands en ook niet in het Grieks, maar ik verstond het wel.
‘Pulchra arcus’, zei ze.
Nu weet ik het, dat is Latijn. Ik knik.
‘Het is het verhaal van Trajanus, hoe hij Dacië veroverde,’ zegt het meisje. Dan moet ik in Rome zijn. Ik voel kriebels in mijn buik. Hoe gaaf is dit, na het oude Griekenland ben ik nu in Rome!
‘Mijn naam is Aurora,’ het meisje glimlacht vriendelijk naar me en ik voel me een enorme sukkel. Zeg iets Thijs, kom op zeg iets, mopper ik in mezelf. Ik glimlach terug, prik met mijn wijsvinger in mijn borst en zeg ’Thijs.’
Aurora knikt.
‘Thijs,’ zegt ze zachtjes, alsof ze bang is het verkeerd te zeggen als ze harder praat. Ondertussen vraag ik me af waarom ik in godsnaam niks beters weet te zeggen. Mijn cijfers voor Latijn zijn hoger dan die voor Grieks, maar ik weet geen woord uit te brengen. De Latijnse woorden dwarrelen als sneeuwvlokken door mijn hoofd. En net als sneeuwvlokken die smelten zodra ze de grond raken zijn de woorden in mijn hoofd verdwenen voor ik ze kan uitspreken. Aurora staat me nieuwsgierig aan te kijken. In mijn Griekse outfit zie ik er misschien niet zo heel anders uit dan de mannen en jongens hier, maar blijkbaar ziet zij het verschil wel. Bovendien ben ik zeker twee koppen groter dan Aurora.
‘Ben je een Griek?’ vraagt ze dan. Ik wil weer knikken maar dan komt er opeens toch iets uit mijn mond.
‘Ita vero,’ zeg ik. Ja klopt.
Klopt natuurlijk helemaal niet, maar ik heb geen zin om nog eens uit te leggen waar ik vandaan kom. Aurora heeft toch nooit van Groningen gehoord. Bovendien meen ik me te herinneren dat de Romeinen grote bewondering hadden voor de Grieken. En eerlijk gezegd kan ik na de gebeurtenissen in Athene wel een beetje bewondering gebruiken.
Ik schraap mijn keel en wijs naar de afbeeldingen op de poort. ‘Hoe lang is deze oorlog geleden?’ Ik weet nu dat ik in Rome ben, maar nog steeds niet in welke periode. Wat ik wel weet is dat Trajanus heerste rond het jaar 100. Hij was een belangrijke keizer die zorgde voor de grootste uitbreiding van het Romeinse Rijk en de verovering van Dacië was zijn eerste prestatie.
‘Dat is echt al heel lang geleden,’ antwoordt Aurora. ‘Ik denk wel meer dan 70 jaar.’
Dan zal het nu ongeveer 170 na Christus zijn, reken ik snel uit. Was dat niet de periode van Marcus Aurelius? Dan heb ik mazzel. Als ik me niet vergis was hij een van de vijf goede keizers. Stel dat ik terecht was gekomen tijdens de heerschappij van Nero of Caligula, dan was het vast niet echt gezellig worden. Dat moet ik nu ook nog maar afwachten natuurlijk, maar het begin is goed.
Ik kijk weer naar Aurora en zie dat zij ook naar mij kijkt. Ik heb geen idee wat ze van me verwacht dus zeg ik niks en kijk weer naar de boog. Ik zou eigenlijk een slaapplek moeten zoeken, bedenk ik, het is niet waarschijnlijk dat Aurora mij er een gaat aanbieden.
‘Wat kom je hier doen?’
Ik schrik als Aurora weer begint te praten. Niet van haar, maar van haar vraag. Ja, wat kom ik hier eigenlijk doen?
‘Ik kom lesgeven,’ zeg ik dan. Dat is waarom de Romeinen de Grieken bewonderen: om hun wijsheid. Het is natuurlijk weer een leugen, maar daar komt Aurora toch nooit achter.
‘Oh, aan wie dan?’
Deze dame geeft niet snel op.
‘Dat weet ik nog niet,’ fantaseer ik verder. ‘Ik heb begrepen dat er in Rome vraag is naar Griekse onderwijzers.’ Ze knikt.
‘Dus ik dacht, ik ga er naar toe en dan vind ik vast wel werk.’
Aurora kijkt me aan, maar ook weer niet. Het lijkt alsof ze door me heen kijkt.
‘Kom maar mee,’ zegt ze dan. ‘Ik vraag mijn vader of je mij les mag geven.’
Oh shit, shit, shit. Dit gaat helemaal mis. Mijn hart slaat een slag over en ik durf Aurora niet meer aan te kijken.
‘Jou lesgeven?’ stamel ik.
Aurora kijkt teleurgesteld.
‘Je wilt zeker geen lesgeven aan een meisje,’ pruilt ze.
‘Nee, nee, dat is het niet,’ zeg ik snel. ‘Natuurlijk wil ik dat wel. Ik wist alleen niet dat meisjes hier onderwijs krijgen. Bij ons in Griekenland is dat alleen voor jongens. Ik ben dus vooral verbaasd.’
Aurora glimlacht alweer. En ik ook, als een boer met kiespijn.
‘Nou hier krijgen meisjes wel les.’ Aurora steekt haar neus in de lucht alsof ze denkt, wat een sukkels die Grieken.
Ik moet er eigenlijk wel een beetje om lachen.
‘Ik kan lezen en schrijven en natuurlijk rekenen. En ik heb geleerd over onze geschiedenis, over Remus en Romulus en onze geweldige keizers.’
Aan een beetje propaganda ontbreekt het blijkbaar niet in het Romeinse onderwijs. En dat verhaal van Remus en Romulus is natuurlijk helemaal niet waar. Maar ik begrijp dat de mensen dat in de tweede eeuw na Christus geloven.
Dus ik zeg niks. Ik wil dit baantje toch wel graag, wat moet ik anders?
‘Maar binnenkort ga ik trouwen en daarna heb ik geen tijd meer om te leren, dan heb ik een huishouden.’
Trouwen? Volgens mij is Aurora hooguit veertien, ze is nog een kind.
‘Ik ben al vijftien hoor,’ zegt ze. Blijkbaar is mijn verbazing op mijn gezicht te lezen. ‘Dat is best oud, maar mijn vader zegt dat ik heel slim ben.’ Aurora’s ogen fonkelen, alsof ze me willen vertellen dat ik het niet moet wagen tegen haar in te gaan.
‘Ik heb Grieks geleerd en veel over filosofie gesproken, maar nu is mijn leraar weg. En dus ben ik op zoek naar een nieuwe.’ Triomfantelijk kijkt ze me aan. ‘Dat ben jij.’
Grieks en filosofie dus. Niet mijn sterkste vakken, maar als ik mijn best doe lukt het misschien toch om iedereen te overtuigen dat ik echt een onderwijzer ben. Dat was bij wiskunde nooit gelukt.
‘Laten we dan maar gaan,’ zeg ik. Aurora kijkt me nog even onderzoekend aan. Ik hoop niet dat ze nu al twijfelt aan mijn kennis. Dan draait ze zich om en loopt weg, zonder te kijken of ik wel mee loop. Ik volg haar en dat is niet zo makkelijk als het klinkt. Tegelmatig raak ik haar in de drukte even kwijt, maar steeds duikt ze weer op tussen de mensen. Ik heb geen tijd om om me heen te kijken, dus heb ik geen idee waar we zijn als Aurora opeens blijft staan.
‘Wacht hier maar even,’ zegt ze.
We staan in een smal straatje voor een hoge muur zonder ramen en met een kleine houten deur. Zou ze hier wonen? Ik had eigenlijk een wat groter en vooral luxer huis verwacht. Als haar vader het kan maken om zijn dochter langer lessen te laten volgen dan gebruikelijk is moet hij een belangrijke man zijn. En belangrijke mannen wonen in mijn verbeelding in een paleisachtig huis met een brede trap en zuilen. Maar Aurora gaat niet door de houten deur naar binnen. Ze loopt langs de muur en slaat de hoek om.
Opeens merk ik hoe moe ik ben. Logisch als ik bedenk dat ik eerder vandaag nog in Athene was, op de vlucht voor Achilleas. Ik leun tegen de muur. De zon is al achter de huizen gezakt, maar de stenen geven nog een prettige warmte af. Het liefst zou ik gaan zitten, maar hoewel de straat hier niet zo smerig is als die rond de rivier, nodigt het toch niet uit om er op te gaan zitten.
Ik heb geen idee hoe lang ik heb staan wachten als Aurora opeens weer voor mijn neus staat.
‘Mijn vader vindt het goed,’ zegt ze. Ze wijst naar de kleine houten deur. ‘Ga daar maar naar binnen, daar zullen de andere slaven je wel opvangen. Morgen beginnen de lessen. Ze draait zich weer om en voor ik iets kan zeggen, is ze verdwenen.
De volgende ochtend word ik al heel vroeg gewekt, het is nog donker in het kamertje waar ik de afgelopen nacht heb geslapen. Een paar seconden weet ik niet hoe ik hier terecht ben gekomen, maar dan herinner ik me Aurora. En de andere slaven in deze kamer. Ik ben een slaaf. En dat heb ik gemerkt gisteravond. Omdat ik onderwijzer ben heb ik ten opzichte van de andere slaven een goede positie, maar dat verandert weinig aan het feit dat ik een slaaf ben. Ik kreeg een stuk brood en wat water, net als de anderen. Gelukkig ben ik geen huisslaaf. Zij moesten eerst Aurora en haar familie bedienen en konden pas eten toen de meester en zijn gezin naar bed waren. Ik zag ook het eten dat naar het grote huis werd gebracht. Het water liep me in de mond bij de geur van het vlees en later het verse fruit. Peren, meloenen en druiven. Ik wachtte op een moment om er iets van de pakken, maar een van de andere slaven kon blijkbaar gedachten lezen want hij trok mij mee naar een rustig hoekje en legde uit dat ik dat beter niet kon doen. En wat er zou gebeuren als ik betrapt werd. Twintig stokslagen voor één appel leek me wat overdreven, maar ik vond één ook al te veel dus ik liet mijn fruitverduisteringsplan varen. Dezelfde man gaf me even later het advies vroeg naar bed te gaan, het zou volgens hem ook vroeg weer dag zijn. Ik besloot dat advies op te volgen maar kon pas gaan slapen nadat ik had geholpen met het opruimen van de keuken en de vloer had geveegd. Daarna ben ik in bed gaan liggen, maar slapen kon ik niet. Ik lag maar te piekeren over vandaag. De opmerking ‘morgen beginnen de lessen’ van Aurora spookte door mijn hoofd en voelde steeds meer als een dreigement. Wat moet ik haar leren? Wat kán ik haar leren?
Nu is het morgen. En ik heb nog geen antwoord op die vragen. Maar vlak voor ik in slaap viel bedacht ik dat het heel logisch is als ik in de eerste les onderzoek wat Aurora al weet zodat ik mijn lessen daar op kan aanpassen. Door die ingeving heb ik kort, maar toch goed geslapen.
De andere mannen zijn inmiddels ook wakker en lopen naar de keuken. Ik loop achter hen aan in de hoop dat ik daar wat te eten krijg. Dat ene broodje vulde mijn maag gisteravond al niet en nu heb ik echt trek. Die trek verdwijnt als sneeuw voor de zon als ik de grauwe pap zie die voor me neer wordt gezet als ik aan tafel ga zitten. Ik besluit er toch een paar happen van te nemen. Wie weet hoelang het duurt voor ik weer wat krijg. Voorzichtig neem ik een klein hapje. Lekker is het niet, maar het smaakt beter dan het eruit ziet en het lukt me een paar happen binnen te krijgen. Na het ontbijt worden de taken verdeeld. Blijkbaar is het de bedoeling dat ik ook andere dingen doe dan lesgeven. De lessen beginnen pas na het ontbijt. Niet ons ontbijt natuurlijk, het ontbijt van Aurora en haar familie. Ik heb geen idee hoe laat het is. Aan mijn telefoon heb ik nog steeds niets en hier zijn natuurlijk geen klokken. Hoe de andere slaven de tijd weten is me een raadsel.
Het is mijn taak de kamer op te ruimen waar ik geslapen heb en daarna water halen voor de keuken. Daarvoor ga ik naar de binnenplaats waar een put is. Ik loop zeker tien keer heen en weer en mijn armen doen al na drie keer zeer van de zware emmers. Als ik na de tiende keer terug kom in de keuken hoor ik dat het tijd is me klaar te maken voor de lessen van juffrouw Aurora. Ik fris me een beetje op, want het is al erg warm op de binnenplaats en het zweet loopt in straaltjes over mijn rug. Daarna loop ik opnieuw over de binnenplaats, maar nu steek ik die over naar het hoofdgebouw. Het grote huis, waar Aurora en haar familie wonen en waar de lessen zullen plaatsvinden. Ik hoop dat er schrijfmateriaal voor handen is want ik heb geen idee hoe ze dat doen in deze tijd. Papier en pennen hebben ze volgens mij nog niet dus ik ben benieuwd.
Bij de deur van het grote huis word ik opgewacht door de persoonlijke bediende van Aurora. We lopen een lange gang in en stoppen voor een houten deur die versierd is met een houtsnijwerk van takken en bloemen. De bediende klopt zacht op de deur en na het ‘ja’ van Aurora opent ze de deur en zegt: ‘De onderwijzer, juffrouw.’
Ik stap naar binnen en wens Aurora een goedemorgen. Ze ziet er mooi uit vandaag. Haar haar is opgestoken en ze draagt een lichtblauwe lang gewaad. In de kamer staan twee comfortabele stoelen met een tafeltje er tussenin. Op het tafeltje ligt een houten plankje, een schaaltje met was en een ijzeren staafje met een scherpe punt. Mijn vraag over het schrijfmateriaal is daarmee beantwoord. Aurora zit op de stoel bij het raam en klopt uitnodigend op de zitting van de andere.
‘Kom, ga zitten.’
Ik kan er niks aan doen dat ik vind dat dat meer klinkt als een bevel dan als een uitnodiging. Ik doe wat ze zegt en wacht op verdere instructies. Maar Aurora zegt ook niks meer. Misschien verwacht ze dat ik de les nu begin. Ik schraap mijn keel, maar voor ik iets kan zeggen kijkt ze me recht aan.
‘Ik wil graag eerst een beetje kletsen.’
Waarschijnlijk ziet ze mijn verbaasde blik, want ze legt het meteen uit.
‘Mijn vorige leraar was een saaie oude man. En zo serieus. Dus, nu ik een jonge leraar heb wil ik eerst kletsen. Vertel eens over jouw leven in Athene, Thijs.’
Ook nu heb ik het gevoel dat ik niet kan weigeren. Maar wat moet ik vertellen. Ik ben maar een paar dagen in Athene geweest, wat zeg ik over al die jaren daarvoor.
‘Ik ben opgegroeid bij mijn vader, moeder en twee broertjes.’ Ik besluit het algemeen te houden en hier is niks aan gelogen.
‘Ik ging naar school en daarna trainde ik met mijn neef Achilleas voor de spelen van Olympia. Ken je die?’
Ook dat is grotendeels waar en misschien leidt een tegenvraag de aandacht van mij af.
Maar helaas.
‘Ja natuurlijk ken ik de Olympische Spelen. Welke sport deed je?’
‘Speerwerpen en hardlopen. Ik trainde ’s ochtends en ’s middags volgde ik lessen. Maar ik vond dat ik het beter wist dan mijn leraren en dus besloot ik zelf onderwijzer te worden.’
Ik hou mijn mond maar even over hoe het met dat speerwerpen is afgelopen. Misschien had ik ook beter mijn mond kunnen houden toen ik vertelde waarom ik leraar ben geworden. Zo’n uitspraak wekt natuurlijk verwachtingen.
‘En ik had wel zin in een avontuur,’ ga ik snel verder. ‘Dus besloot ik naar Rome te gaan. Ik had alleen niet verwacht dat ik een slaaf zou worden,’ besluit ik. Dat is een risico, die laatste zin, maar wie niet waagt… Wie weet wat Aurora voor mij kan regelen. Ze lijkt na te denken want boven haar neus verschijnen rimpels.
‘Zijn onderwijzers bij jullie dan geen slaven?’ vraagt ze. Ik schud mijn hoofd. De rimpels boven haar neus worden dieper.
‘Dan wil ik dat hier ook niet. Ik ga met papa praten.’
Ik weet niet of dit slim is, want als slaaf heb ik wel een dak boven mijn hoofd en ik krijg te eten. Oké niet veel, maar toch. Ik heb geen idee wat ik moet doen als ik dat zelf moet regelen. Maar ik vind het het risico waard. Als het tegenvalt kan ik er altijd nog voor kiezen terug te gaan naar de brug waar gisteren mijn Romereis begon. Ik weet inmiddels hoe het werkt. Aurora onderbreekt mijn gedachten.
‘Papa is nu niet thuis, dus laten we maar gewoon beginnen. Dat slaafgedoe regel ik later wel.’
Dat ‘later’ neemt Aurora erg letterlijk want ik geef haar al een paar dagen les, maar ze heeft het niet meer over ‘dat slaafgedoe’ gehad.
Ik durf er niet naar te vragen. Gisteren hoofde ik haar ruzie maken met haar bediende. Blijkbaar had de vrouw een haarspeld op de verkeerde plek opgeborgen en kon Aurora hem niet vinden, Ze ging helemaal los en de arme vrouw kwam even later huilend de kamer uit. Tegen mij doet ze niet zo, maar misschien heb ik haar ook nog niet boos gemaakt. Dat wil ik ook het liefst zo houden.
De lessen gaan goed. Het is duidelijk dat Aurora geen beginneling is, maar de lesmethoden die bij mij op school worden gebruikt zijn voor haar nieuw. Ik ben blij dat ik goed genoeg heb opgelet om er nu gebruik van te kunnen maken. Dus leer ik haar elke dag een paar nieuwe Griekse woorden en zinnen. Daarnaast filosoferen we over het leven. We kijken zo anders naar het leven, dat er altijd iets te discussiëren is. Maar er zijn ook overeenkomsten. We vinden het allebei belangrijk onze eigen keuzes te maken en te doen wat we leuk vinden. Natuurlijk betekent dat voor Aurora iets heel anders dan voor mij. Dat zij nu nog steeds kan leren is voor deze tijd en plaats heel bijzonder. Maar zij heeft het wel gedaan. Ik neem me voor, als ik terug ben in 2022, te doen wat ik wil. Mijn diploma halen en dan mijn droom najagen. Ik wil straaljagerpiloot worden en ik voel dat het me gaat lukken. Dat kan ik natuurlijk niet tegen haar zeggen, want hé straaljagers in het oude Rome…
Ik moet ook opletten dat ik het niet heb over tijd verspillen aan Netflix of Facebook. Maar de gesprekken zijn fijn. We leren van elkaar en Aurora is prettig gezelschap. En eigenwijs. Ze denkt echt dat ze altijd gelijk heeft. Maar dan komt mijn kennis van de bijna 2000 jaar na nu toch goed van pas. Ik zie aan haar gezicht dat ze onder de indruk is van mijn kennis. En dat vind ik dus niet erg.
In een van onze gesprekken heb ik haar verteld dat ik graag meer zou eten, maar dat er in de slavenverblijven niet genoeg is voor iedereen. Vanaf dat moment laat ze elke dag schalen met brood, vlees en fruit brengen. Zelf eet ze niks, maar ze moedigt mij aan zoveel mogelijk van de schalen te nemen. Toen ik aangaf dat ik het moeilijk vind dat ik zoveel kan eten maar de andere slaven nog steeds weinig hebben zorgde ze ervoor dat ook in de slavenverblijven meer en gezonder eten wordt gebracht.
Vandaag is alweer mijn vijfde dag in Rome. Ik raak gewend aan mijn ochtendtaken en de volle emmers water voelen minder zwaar. Ik zou zelfs willen zeggen dat mijn armen gespierder worden. Aurora en ik hebben net de les Grieks afgesloten en ik heb vandaag voor filosofie iets voorbereid over Socrates. Maar als ik uitleg wat ik van plan ben zegt Aurora dat ze vandaag geen zin heeft in filosofie. Of in ieder geval niet in de saaie kamer waar we tijdens de lessen zitten. Dus lopen we even later door de tuin. Aurora vertelt over de bloemen die ze mooi vindt. Ik herken de Latijnse namen niet en ben geen bloemenkenner dus ik luister vooral en knik af en toe. Opeens blijft ze staan en kijkt naar me op. Als we zitten valt het verschil in lengte niet zo op, maar nu moet ze omhoog kijken.
‘Je bent echt een reus,’ grinnikt ze. ‘Vanaf nu ga ik je Thijsianus Magnus noemen.’ Ze gaat op haar tenen staan. ‘Kijk dan, zelfs nu ben je nog veel groter dan ik.’
Ik laat me een beetje door mijn knieën zakken zodat het verschil minder groot wordt.
‘Dat is beter.’ Aurora kijkt opeens heel raar naar me. Ik word er een beetje nerveus van. Als ik in al die Griekse en Romeinse mythes zou geloven zou ik denken dat ze een of andere mannen etende godin is. Volgens mij heb ik wel eens een mythe gelezen over zo’n gruwelijke daad. Maar Aurora eet me niet op. Ze komt wel steeds dichterbij. En ze kust me. Zomaar. Op mijn mond. Haar lippen op mijn mond. Ik schrik. Mijn hart knalt bijna uit mijn borstkas en ik krijg het warm. Ik kan het natuurlijk zelf niet zien, maar ik denk dat mijn hoofd inmiddels knalrood is.
Aurora ziet mijn verwarring en lacht zachtjes. Dan stapt ze achteruit.
‘Zo, dat wilde ik nou de hele tijd al doen.’
Ik knik en schud meteen daarna mijn hoofd. Ik doe mijn mond open maar kan geen woord uitbrengen.
‘Kom laten we verder lopen.’ Aurora pakt mijn hand en trekt me mee.
We hebben nog wat gewandeld maar er is niet meer gekust. Ook de dag erna niet. We hebben er zelfs met geen woord over gesproken, gewoon de lessen gevolgd zoals we dat voor de kus deden. Ik heb er wel veel aan gedacht. Ik ben geschrokken van de kus, zag het niet aankomen, maar ik kan niet zeggen dat ik het vervelend vond. Eerlijk gezegd vond ik het wel fijn. Aurora is echt een heel leuk meisje. Mooi ook, en slim. Je kunt een goed gesprek met haar voeren. Maar nu probeer ik er niet meer aan te denken. Zij praat er niet over, heeft niet geprobeerd me nog een keer te kussen en laat zelf niet merken dat er iets veranderd is tussen ons. Dus of ze kent het principe van ‘hard to get’ of het betekende niks voor haar. Op dat eerste durf ik niet te gokken, dus ga ik uit van het laatste en doe ik alsof er niks gebeurd is.
Maar voor mij is er een tijd ‘voor de kus’ en een tijd ‘na de kus’. En na de kus weet ik niet zo goed hoe ik me een houding moet geven. Gisteren al niet en vandaag nog steeds niet. Ik loop langzaam door de gang en haal diep adem voor ik op de deur van de lesruimte klop. Zoals altijd wacht ik tot ze ‘ja’ zegt voor ik naar binnen ga. Maar er komt geen antwoord. Ik klop nog een keer, geen reactie. Ik besluit dan maar gewoon naar binnen te gaan, maar als ik de deur open doe zie ik niemand. Aurora is er niet. Shit, wat heeft dit te betekenen? Heeft ze zoveel spijt van de kus dat ze niet meer met mij in een ruimte wil zijn? Zo erg is het toch niet? Twijfelend sta ik in de deuropening. Zal ik gaan zitten en wachten tot ze komt? Nee, ik weet niet of het de bedoeling is dat ik alleen in een kamer ben. Ik sluit de deur weer en besluit in de gang te wachten. Misschien is ze gewoon laat. Net als ik overweeg toch maar terug te gaan naar de slavenverblijven hoor ik voetstappen verderop in de gang. Aurora komt de hoek om en als ze mij ziet verschijnt er een enorme glimlach op haar gezicht. Meteen is het nerveuze gevoel minder. Blijkbaar wil ze me nog wel zien.
‘Thijsianus, sorry dat ik laat ben. Ik moest nog even iets regelen.’ Ik ben rechter gaan staan en zet een stap in haar richting zodat ze makkelijker langs me heen de kamer binnen kan gaan.
‘Geen probleem. Als we nu meteen beginnen is er nog genoeg tijd voor de les van vandaag.’ Aurora blijft recht voor me staan en kijkt me aan met haar mooie ogen. Gaat ze me weer kussen? Ik hoop het.
‘We slaan de les vandaag over,’ zegt ze. Ze pakt mijn hand en trekt me mee door de gang. ‘Ik heb andere plannen.’
Ik heb geen idee wat die plannen zijn, maar eigenlijk maakt het me niet uit. Als ik maar bij Aurora ben. Hand in hand lopen we door de lange gang. In dit gedeelte van het huis ben ik nog nooit geweest. Een paar dagen geleden was ik nog erg nieuwsgierig, maar nu kijk ik alleen maar naar Aurora. Ik voel kriebels in mijn buik. Ik weet dat de tuin de andere kant op is, maar misschien is er aan deze kant van het huis ook een plek waar we samen kunnen zijn. In het huis kunnen we natuurlijk makkelijk betrapt worden en ik kan me voorstellen dat Aurora dat wil voorkomen.
‘Waar gaan we…’begin ik. Maar Aurora onderbreekt me.
‘Ssst, je ziet het zo.’
Even later blijft ze staan voor een deur die net als de deur van de lesruimte versierd is met houtsnijwerk. Deze keer zijn het geen bloemen, maar is het een strijdtoneel. Aurora klopt op de deur en ik hoor een stem roepen: ‘Wie is daar?’
‘Ik ben het papa.’
Papa? Wat moeten we bij Aurora’s vader? Zolang ik hier ben heeft Aurora’s vader zich niet laten zien en nu sta ik met haar voor zijn deur.
Waarom?
‘Kom maar binnen liefje.’ Aurora wil de deur open doen, maar die zwaait al open. We vallen bijna naar binnen.
‘Eh, goedemorgen meneer,’ mompel ik. De streng kijkende man die voor me staat maakt niet dat ik me op mijn gemakt voel. Hij kijkt recht in mijn ogen en ik wil niet weg kijken. Maar stiekem haal ik opgelucht adem als hij zich van me wegdraait en aan Aurora vraagt wat hij voor haar kan doen.
‘Dit is Thijsianus Magnus, papa. Ik heb je over hem verteld.’ Ze knijpt in mijn hand. ‘Met deze man wil ik trouwen.’
Trouwen? What the f.. Waar heeft ze het over? Er lijkt iets in mijn keel te zitten en ik probeer het weg te slikken maar dat lukt niet. Het zweet breekt me uit en mijn hart klopt in mijn keel. Ik kijk naar Aurora’s vader die verbaasd van mij naar Aurora kijkt en weer terug. Aurora staat met een stralende glimlach naar ons allebei te kijken.
Ik moet hier weg. Ik bedoel, ik vind Aurora leuk enzo, maar trouwen? Ik ben verdorie zestien. Ik ga niet trouwen, niet nu en niet hier. Ik wil naar huis.
Zonder na te denken trek ik mijn hand uit die van Aurora, draai me om en ren zo snel ik kan weg. De lange gang door, de hoek om, de binnenplaats over naar mijn kamer. Een aantal slaven kijkt me verbaasd aan als ik een paar tellen later mijn kamer weer uit ren met mijn enige bezit, mijn bundel 2022-kleding, onder mijn arm. Ik negeer ze. Opschieten Thijs, naar buiten. Als ik op straat sta neem ik een paar tellen om te besluiten welke kant ik op ga en dan begin ik weer te rennen. Net als in Athene weet ik niet waar ik naartoe moet, maar ik vertrouw erop dat ik ook nu een aanwijzing vind. Ik denk niet dat de vader van Aurora veel haast heeft om mij terug te halen. De blik die hij op me wierp vlak voor ik er vandoor ging gaf me het idee dat ik niet zijn ideale schoonzoon ben. Maar ik neem geen enkel risico en dus ren ik hijgend en zwetend door het oude Rome. Het wordt steeds drukker op straat, ik kom steeds dichter bij het centrum. Ik stop weer even om te bepalen wat ik nu ga doen. In de verte zie ik een boog. Zou dat de triomfboog van Trajanus zijn? De plek waar ik Aurora vorige week ontmoette? Vorige week? Het lijkt eeuwen geleden. En nu ben ik voor haar op de vlucht. Ik kom weer in beweging en ren, zo goed en zo kwaad als het gaat, tussen de mensen en dieren door naar de boog. Een keer val ik bijna omdat ik een snuffelend varken net kan ontwijken, maar ik weet mijn evenwicht te bewaren en ren weer door.
‘Laat dit de goeie boog zijn,’ mompel ik tegen mezelf. ‘Laat dit alsjeblieft de goeie boog zijn.’
Ik slaak een zucht als ik dichterbij kom en zie dat dit inderdaad de boog van Trajanus is. Gelukkig, ik zou echt niet weten waar ik anders had moeten zoeken. Ik geef mezelf even de tijd om op adem te komen. Mensen kijken naar me. Ik hoop dat dat is omdat ik zo idioot hard door de drukte rende en niet omdat ik gezocht word. Er komt niemand naar me toe, maar ik ga ook niet wachten tot dat wel gebeurt en ren naar de brug. Gelukkig is die nu niet meer zo ver weg en een paar minuten later sta ik op de plek waar ik een paar dagen geleden voor het eerst kennis maakte met het oude Rome. Ik speur over de grond op zoek naar een steen zoals die in Athene, maar tussen het afval en andere viezigheid zie ik niks wat op een steen lijkt. Ik laat mijn ogen over de brug glijden maar zie geen aanknopingspunten. Shit. Ongerust kijk ik om me heen. Waarom moet ik toch steeds zoeken naar iets waarvan ik niet weet dat ik het zoek. Er lijkt niemand meer op me te letten, maar ik wil nu toch wel graag terug naar huis. Opeens valt mijn blik op de houten reling van de brug. Op een van de palen zie ik een klein houtsnijwerkje. Het is zo klein dat ik vanaf hier niet kan zien wat het voorstelt. Ik loop er naar toe om het beter te bekijken. Het is een afbeelding van een huis. Maar wacht eens. Het is ons huis. Het huis in Groningen waar ik in 2022 met mijn moeder en broertjes woon. Dit moet het zijn. Ik steek mijn hand uit om het aan te raken.
‘Thijsianus,’ hoor ik iemand schreeuwen. Ik schrik, die stem ken ik. Het is Aurora. Als ik omkijk zie ik haar inderdaad met een boos gezicht op me af stormen. Ze komt steeds dichterbij.
‘Nu Thijs, nu,’ roep ik tegen mezelf. Ik leg mijn hand op het houtsnijwerkje en ja, daar is de wind weer. De wind die me draagt en ronddraait en de wind die me… laat vallen. Pff, dat was net op tijd, Ik adem uit, blijkbaar heb ik de hele tijd mijn adem ingehouden. Ik kijk om me heen, ik ben weer op de zolder. Opluchting stroomt door me heen. Dan hoor ik gestommel. Het hoofd van mijn moeder verschijnt door het luik.
‘Thijs, kom je nu eindelijk eens naar beneden? Als je daar nog langer blijft kunnen we morgen niet vertrekken.’
‘Ja mam, ik kom.’
Gelukkig gaan we morgen naar Denemarken en niet naar Griekenland of Italië.