schrijver, Emmie, historische roman,

Eén beslissing

Eind 2021 besloot ik mezelf uit te dagen door in 2022 elke maand een kort verhaal te schrijven en te publiceren op mijn website.
In mei van dit jaar schreef ik het verhaal ‘Lafaard (?)’ over een jonge alleenstaande vrouw die in de Tweede Wereldoorlog de zorg voor haar Joodse buurmeisje Liesje op zich nam.
De afgelopen weken luisterde ik naar de podcast Smokkelbêrn (Smokkelkinderen) van Omrop Fryslân over (voornamelijk Joodse) kinderen die vanaf 1942 vanuit Amsterdam naar Friesland werden gesmokkeld. Meestal waren deze kinderen nog heel jong en bleven ze langere tijd bij hun onderduikfamilie.
De beslissing om hen te redden heeft voor deze kinderen vaak grote gevolgen gehad, niet in de laatste plaats door de keuzes die in de jaren na de oorlog voor en over hen gemaakt zijn.
Tijdens het luisteren naar de podcast bedacht ik ‘Wat als Liesje niet door de buurvrouw was opgevangen? Zou zij dan een smokkelkind geweest kunnen zijn? En wat was er dan met haar gebeurd?’ 
Als antwoord op deze vragen schreef ik het volgende verhaal. 

Burgerveen (NH) 1994 
Louise draait zich nog eens om en trekt haar dekbed over haar hoofd. Het is nog donker, een blik op haar wekker leert haar dat het 1:54 is. Ze voelt zich brak, maar is klaarwakker en weet nu al dat van slapen niets meer komt. Kees ligt in diepe rust naast haar, dan heeft ze deze keer niet geschreeuwd.  
   Kort na hun verhuizing een maand geleden begonnen de nachtmerries. Of eigenlijk de nachtmerrie, elke keer heeft ze dezelfde droom: Ze is nog klein en zit achter in een auto, ruikt de geur van benzine en een sterk ruikend zoet parfum, en weet niet waar ze naar toe gaat. Haar handjes heeft ze om het handvat van een leren koffer geklemd. Ze weet dat ze die koffer niet mag loslaten, als ze dat doet gaat alles mis. Ze kijkt naar buiten, op een verkeersbord ziet ze POLEN staan. Dat bord jaagt haar de stuipen op het lijf. Haar handen voelen klam en haar hart bonst in haar keel. Plotseling neemt de auto een scherpe bocht en schiet het koffertje uit haar handen. Alles wordt donker. Ze schreeuwt en grijpt om zich heen, maar de koffer is weg. Dan wordt ze wakker. 

Toen ze twee jaar geleden vijftig werd besloot Louise dat ze de drukte van de stad achter zich wilde laten. Samen met haar man Kees heeft ze gezocht naar een mooi plekje op het platteland en uiteindelijk viel hun oog op een kleine boerderij in Burgerveen. De vorige eigenaar was er nog boer geweest en dat was te merken. Ze konden bij wijze van spreken de koeien nog horen. Maandenlang hebben ze geklust en onlangs zijn ze verhuisd. Overdag vindt Louise de rust waar ze zo naar verlangde, maar ’s nachts is het een heel ander verhaal.  
   Kees schrok erg van haar nachtmerries. Ze hebben er veel over gepraat en kwamen uiteindelijk tot de conclusie dat het iets te maken moet hebben met haar verleden. Louise weet dat ze in de oorlog als klein meisje ondergedoken zat bij een Friese familie, maar tot dit moment had ze er weinig herinneringen aan. Zelfs van haar jeugd, de jaren na de oorlog weet ze maar weinig. Door de droom en de gesprekken met Kees komen de herinneringen echter beetje bij beetje weer naar boven.  

Sneek mei 1947 
‘Lieske Venema!’ Lieske krimpt in elkaar. Alleen als mem echt boos is, en dat gebeurt bijna nooit, noemt ze haar bij haar volledige naam. Mem houdt niet van liegen en nu heeft ze Lieske betrapt op het pikken van een snoepje en heeft Lieske het eerst glashard ontkent. Lieske weet dat de boze woorden die volgen haar niet zullen raken, maar het teleurgestelde gezicht van mem kan ze niet verdragen. Die blik die haar vertelt dat ze het verpest heeft, dat ze niet goed genoeg is, dat ze anders is. En de blik die haar bang maakt.  
   Begin dit jaar, net na haar vijfde verjaardag, heeft ze een buurvrouw horen zeggen dat Grietje Venema, de vrouw die zij al haar leven lang mem noemt, niet haar echte moeder is. Eerst is ze boos geworden. Wat een onzin, natuurlijk is mem haar moeder, wie moet het anders zijn. Maar toen begon ze te twijfelen. Haar oudere broers Klaas en Johan hebben blond haar en blauwe ogen en net als haar zus Hinke stijl haar. Lieske heeft donkere ogen en donker krullend haar. Zou het dan waar zijn wat de buurvrouw zei?  
   Ze heeft een paar weken gewacht omdat ze bang was dat mem boos zou worden, maar toen kon ze het toch niet laten en heeft ze mem gevraagd of het klopte. Mem werd bleek en ging snel op een stoel zitten, maar toen herpakte ze zich en trok Lieske op haar schoot. 
   ‘Ach Lieske, famke,’ zei ze. ‘Jij bent niet bij mij geboren, maar je zit wel in mijn hart.’ 
Lieske snapte er niks van. Wat bedoelde mem daarmee? 
   ‘Ik had het je nog niet willen vertellen,’ ging haar moeder verder. ‘Maar ik wil ook niet tegen je liegen dus ik zal het nu doen. Je weet toch dat het oorlog was?’ 
Lieske knikte heftig. Ja dat wist ze. Ze was zelf nog een baby in die tijd, maar ze luisterde graag naar de verhalen van haar heit en broers over hoe ze de moffen hadden dwarsgezeten en uiteindelijk verslagen. 
   ‘Jij bent in de oorlog geboren, in 1942. Toen waren de Duitsers de baas in Nederland en dat was voor veel mensen heel erg, maar voor sommige mensen was het nog erger. Voor Joden bijvoorbeeld.’ Mem probeerde stiekem een traan weg te vegen, maar Lieske zag het toch. Ze kroop dichter tegen haar zachte boezem aan. 
   ‘De moeder waar jij bij geboren bent, en de vader ook, waren Joden. Ze heetten Louis en Eva Meijer. De baas van Duitsland wilde alle Joden dood maken. Hij zei dat het slechte mensen waren en dat ze weg moesten.’ 
Lieske begreep er niks van. Haar ouders heten Meijer, waarom heette zij dan Venema?  
   ‘Jouw ouders moesten ook weg,’ ging mem verder. ‘Ze kregen een brief waarin stond dat ze naar Duitsland moesten om te werken. Maar je vader vertrouwde het niet. Hij was bang dat er veel ergere dingen zouden gebeuren. Jij was nog een baby en je zusje Esther was maar een paar jaar ouder, jullie konden helemaal niet werken.’  
Lieske knikte, dat klonk logisch. Ze mocht inmiddels helpen met klusjes op de boerderij, maar echt werken zoals het en Klaas en Johan, dat deed ze niet.
   ‘Je vader en moeder hebben daarom een buurvrouw gevraagd hen te helpen, hen ergens te verstoppen waar de Duitsers hen niet konden vinden. Maar de buurvrouw durfde niet.’
Nu fronste Lieske haar wenkbrauwen. Durfde niet? Verstoppertje spelen was wel een beetje spannend, maar grote mensen durfden dat toch wel?
 
Mem zuchtte. 
   ‘Het was ook wel gevaarlijk. Als de Duitsers erachter kwamen dat je Joden verstopt had, moest je zelf ook weg.’ 
Wat raar, dacht Lieske. Dan is het toch helemaal geen leuk spelletje? Maar ze zei niks. Bang dat mem zou stoppen met vertellen als ze haar onderbrak. 
   ‘Je vader en moeder deden niet wat er in de brief stond. Een week later kwamen de Duitsers jullie halen. Ze stopten jullie in een vrachtwagen en brachten jullie naar het station in Groningen. Daar werden jullie naar de trein gebracht.’ 
Nu kon Lieske haar vragen niet meer voor zich houden. 
   ‘Waar gingen we dan naar toe met de trein?’ 
Mem zuchtte nog een keer heel diep. 
   ‘Je vader, je moeder en je zusje gingen naar Polen. Dat is een land nog verder weg dan Duitsland.’ 
   ‘En ik dan, waarom ging ik niet mee?’ 
Mem streek een donkere krul van Lieskes voorhoofd. 
   ‘Jij bent gered. Er was in Groningen een groep mensen die Joden hielp. Zij hebben jou meegenomen en hier op de boerderij gebracht. Eigenlijk heet je Louise Meijer, maar het was beter om je een andere naam te geven. Niemand mocht weten dat jij een Joodse baby was.’ 
Lieske knikt weer. Ze heet dus eigenlijk Meijer. Ze is nog steeds in de war, maar is blij dat mem antwoord geeft op haar vragen.  
   ‘Zijn mijn zusje en mijn vader en moeder nog steeds in Polen?’ 
Mevrouw Venema zweeg, alsof ze deze vraag wel had verwacht, maar nog niet klaar was om antwoord te geven. 
   ‘Ach meisje, dat weet ik niet.’ 
Opeens werd Lieske bang. 
   ‘Komen ze mij ophalen? Ik wil niet weg bij u, mem.’ 
Mevrouw Venema gaf het meisje een kus op haar kruin. 
   ‘Nee hoor, jij blijft hier,’ zei ze vastberaden.
Op dat moment besloot Lieske alles te doen wat ze kon om te zorgen dat heit en mem haar nooit weg zouden sturen. Maar nu is ze betrapt met dat snoepje. 

Sneek augustus 1947 
‘Het spijt me, meneer en mevrouw Venema, maar het is niet anders. Het meisje is Joods en haar ouders zouden hebben gewild dat zij bij een Joods gezin opgroeit.’ De vrouw met het zware, zoete parfum en het boze gezicht is aan het woord. Lieske kan haar niet zien, maar vanaf haar plek achter de deur kan ze wel horen wat er gezegd wordt en ze herkent de stem. Al op het moment dat de auto met de man en de vrouw het erf op reed kreeg Lieske buikpijn, ze wist gewoon dat er iets naars zou gebeuren. Nu ze hoort wat de vrouw zegt, weet ze het zeker. Ze begrijpt niet wat er precies besproken wordt, maar wel dat ze weg moet. Ze moet zich verstoppen. Haar ouders hebben dat vroeger niet gedaan, zij doet het wel. Zij laat zich niet meenemen, niet naar Polen, niet naar Groningen, niet naar waar dan ook.  
Snel rent ze weg, naar buiten, naar de schuur. Daar is een plek op de zolder waar ze graag zit. Niemand weet dat, want mem heeft haar gezegd dat ze er niet mag komen, daar zullen ze haar niet zoeken. Pas als de man, de vrouw en de auto weg zijn komt ze weer naar beneden. Als het moest kan ze de hele nacht op zolder blijven. Zij is niet bang in het donker. 

Twee dagen later zit Lieske met een mooi nieuw koffertje achter in de auto, de man aan het stuur, de vrouw ernaast. Ze praten zachtjes met elkaar, Lieske kan niet verstaan wat ze zeiden. Mem Venema heeft haar verteld dat ze naar Amsterdam gaat, dat daar een zus van haar moeder woont die voor haar zal zorgen. Mem Venema heeft ook gezegd dat ze vaak zal schrijven en dat Lieske ook zo vaak mag schrijven als ze wil. Maar Lieske wil niet schrijven, ze wil bij mem blijven en bij heit en bij haar stoere grote broers en haar lieve zus. Ze wil niet naar een oom en tante die ze niet kent, niet naar een haar onbekende stad en een huis dat niet haar thuis is en dat ook nooit zal worden. Haar thuis is in Sneek, bij heit en mem. 

Amsterdam 1960
In Amsterdam kan Lieske niet aarden. De woning driehoog achter waar ze terecht komt is klein, ze krijgt er geen lucht. Het kleine balkonnetje biedt geen soelaas. Lieske wil naar buiten, de stad uit, of op z’n minst naar een park, maar daar mag ze niet alleen naar toe en niemand wil met haar mee. Behalve op zondagmiddag als ze verplicht moet wandelen met het hele gezin.
   Op school voelt ze zich anders dan de andere kinderen. Ze heeft één vriendin die net als zijzelf buiten de groep valt. Ze vinden herkenning en steun bij elkaar.  
   Lieskes oom Hartog en tante Sarah doen in de jaren dat ze bij hen woont hun uiterste best haar Sneek te laten vergeten, om heit en mem uit haar herinneringen te verbannen. Ze verbieden haar hen te schrijven, noemen haar weer Louise en ze mag niet, nooit, praten over de oorlog of haar tijd in Friesland. Het zijn kille, liefdeloze mensen, ook voor hun eigen kinderen. 
   
Oom en tante nemen haar mee naar de synagoge en geven haar een Joodse opvoeding, want ‘dat zouden je ouders hebben gewild’. Louise heeft niks met het Jodendom. Ze weet dat haar ouders Joods waren, meer niet en meer wil ze ook niet weten. Het heeft hen per slot van rekening het leven gekost. 
   Er wordt met geen woord over Louises ouders en haar zusje gesproken. Louise vindt het prima. Voor haar zijn de Venema’s haar ouders. Lange tijd heeft ze enorme heimwee naar Sneek, naar de familie Venema en de boerderij. Dat ze de beloofde brieven niet ontvangt en zelf ook niet mag schrijven helpt niet.
   Een keer probeert Louise naar Sneek te fietsen. Ze is acht en wil zo graag naar heit en mem, maar ze komt niet verder dan de brug over het IJ. Een laatste poging tot contact doet Louise als ze tien is. Ze heeft een mooi vel papier van haar vriendin gekregen en stuurt stiekem een brief naar de familie Venema. Het adres weet ze niet meer, maar ze schrijft op de envelop: 
                                                                                                            Heit en mem Venema 
                                                                                                       Boerderij met 3 grote bomen 
                                                                                                                           Sneek 
Een reactie komt er niet. 
   
Daarna geeft Louise het op, heeft haar oom en tante hun zin en bant de Venema’s en alles wat daar mee te maken heeft uit haar leven en haar geheugen. 

Amsterdam 1966 
Het duurt lang voor Louise de kans krijgt het liefdeloze huis van haar oom en tante te verlaten, dus als ze Hans tegenkomt lijkt dat de perfecte vluchtroute naar een eigen leven. Ze is dol op de tien jaar oudere man. Zijn eigengereide en vrijgevochten houding staat in schril contrast met hoe haar eigen leven op dat moment is. Een leven dat wordt bepaald door haar oom en tante. Zij kozen een studierichting voor Louise, zij bepaalden dat ze bij hen bleef wonen en ze verboden Louise te werken naast haar studie zodat ze geen enkel kans had buiten hun invloedssfeer te komen.  
   Als Hans haar ten huwelijk vraagt stemt ze dan ook maar al te graag in. Op een regenachtige, maar vrolijke dag in 1966 trouwen ze. 
   Al snel blijkt dat de eigengereide houding van Hans de zoektocht naar vrijheid van Louise niet stimuleert maar juist in de weg staat. Ze had gedacht dat ze samen met hem zijn vrijgevochten leven zou voortzetten, maar Hans vindt vooral zijn eigen vrijheid erg belangrijk. Zo besluit hij zonder er met haar over te praten een huis te kopen aan de andere kant van de stad. Hij heeft het koopcontract al getekend voor het haar, via gemeenschappelijke vrienden, ter ore komt.  
Hans vindt het prima dat Louise gaat werken, maar haar salaris moet ze grotendeels inleveren.  
Als hij vervolgens de vrijheid neemt een relatie te beginnen met een collega, is voor Louise de maat vol en verlaat zij de echtelijke woning. Na een huwelijk van drie jaar, is ze weer terug bij af. Gelukkig kan ze zich met het salaris van haar werk als vertaler een kleine studio veroorloven en hoeft ze niet aan te kloppen bij haar oom en tante. Dat zou waarschijnlijk toch niks opleveren, want na haar huwelijk met Hans, waar Hartog en Sarah het niet mee eens zijn, is het contact minimaal. Kaartjes met verjaardagen en een paar keer per jaar een telefoontje is alles wat Louise, en dat geldt waarschijnlijk ook voor haar oom en tante, op kan brengen.  
   Er volgt een lastige periode. Louise heeft moeite met alleen zijn, maar misschien nog wel meer met het echt verbinden met mensen. Altijd heeft ze mensen om zich heen en toch voelt ze zich eenzaam. Diepgravend zelfonderzoek leerde haar dat ze altijd bang is iemand te verliezen en dat ze zichzelf daartegen probeert te beschermen door niemand zo dichtbij te laten komen dat verlies pijnlijk is. Ze heeft alleen geen idee waarom ze dit zo voelt. 
   In 1976, kort na haar vierendertigste verjaardag, ontmoet Louise Kees. Een rustige, bescheiden man die zich niet opdringt en haar de ruimte geeft die ze nodig heeft. 

Burgerveen 1995 
Praten met Kees en graven in haar geheugen naar herinneringen verminderen de nachtmerries, maar het maakt Louises leven niet gemakkelijker. Vragen over de tijd in Friesland spoken de hele dag door haar hoofd. Wat is er precies gebeurd? Zijn de herinneringen aan die tijd echt of heeft ze dingen verzonnen? Waarom heeft ze nooit meer iets van de Venema’s gehoord? En hoe zou het nu met hen gaan?  
   Kees dringt aan op een zoektocht. Hij denkt dat het goed voor Louise is als ze met direct betrokkenen uit die tijd over haar herinneringen kan praten.  
   Maar Louise heeft weinig hoop. Heit en mem Venema waren al wat ouder toen ze bij hen woonde en zouden nu dik in de negentig zijn.  
   ‘Juist daarom,’ brengt Kees ertegen in. ‘Als je hen nog eens wil zien moet je niet langer wachten. De kans dat ze nog leven wordt met de dag kleiner.’ Hij heeft nog nooit eerder zo op iets aangedrongen, maar Louise schudt haar hoofd.  
   ‘Ik kan die oude mensen toch niet overvallen met mijn verhaal. Als ze nog leven natuurlijk.’ 
Kees wil nog niet opgeven en zoekt naar mogelijkheden. 
   ‘Misschien zijn hun kinderen nog te vinden, dan benader je hen eerst en hoor je wel of hun ouders nog leven en zo ja, of ze contact met jou willen.’ Maar Louise blijft bij haar standpunt. Wat haalt ze overhoop? Bij zichzelf, maar ook bij anderen. En wat als niemand meer weet wie ze is, of dat de kinderen Venema niet op haar zitten te wachten. Dat wil ze zichzelf niet aandoen. 
   Kees houdt vol en stelt voor naar Sneek te gaan om te kijken of ze de boerderij nog terug kan vinden of andere plekken waar ze destijds vaak kwam. Hij verwacht dat een bezoek aan de plek waar ze zo’n fijne tijd heeft gehad meer herinneringen naar boven brengen die het verhaal van haar vroegste kinderjaren rond kunnen maken. Maar ook dat ziet Louise niet zitten. Als ze eerlijk is, weet ze niet of ze de herinneringen aan vroeger wel terug wil. Aan de andere kan, de nachtmerries zijn ook vreselijk. 

Ze laten het onderwerp een tijd rusten, maar de nachtmerries laten Louise niet met rust en nu, ruim een jaar na de verhuizing en de eerste nachtmerrie, zit ze toch aan de keukentafel met een gesloten envelop voor zich.  
   Door te blijven praten met Kees heeft ze uiteindelijk aan zichzelf en aan hem durven toegeven dat er in haar een groot verlangen is om meer te weten over de periode in Friesland. Kees leek opgelucht toen ze dat zei. Alsof hij dat altijd al wist en zat te wachten tot ze het zelf ook zou zien.  
   Samen hebben ze in het telefoonboek van Sneek gezocht op de achternaam Venema. Ervan uitgaande dat dochter Hinke getrouwd is en dus niet onder de naam Venema gevonden kan worden, hebben ze zich gericht op het vinden van de zonen, Klaas en Johan. Ze vonden elf Venema’s, waarvan twee met de voorletter K. en drie met de voorletter J. De genoemde adressen deden geen belletje rinkelen bij Louise. Het is natuurlijk goed mogelijk dat de jongens niet op de boerderij van hun ouders wonen. Bovendien kan ze zich het exacte adres niet herinneren. Opnieuw sloeg bij Louise de paniek toe. Wat als geen van deze K’s en J’s de Klaas en Johan zijn die zij zoekt.  
   ‘Dan zoeken we gewoon weer verder,’ stelde Kees haar gerust. ‘We moeten geduld hebben, we gaan het niet nu al opgeven. Dit is te belangrijk.’  
   Louise wilde niemand overvallen en voelde zich ook niet sterk genoeg om een eventuele afwijzing te horen, dus besloot ze niet te bellen, maar deze vijf Venema’s een brief te schrijven waarin ze uitlegde wie ze is en naar wie ze op zoek is.  

Louise pakt de envelop voor de zoveelste keer op van tafel. Op de voorkant haar naam en adres, op de achterkant een postcode en een huisnummer. Kees is niet thuis en ze twijfelt of ze de brief nu open zal maken zodat ze in alle rust kan lezen wat de briefschrijver te melden heeft of dat ze zal wachten tot hij thuis is zodat hij haar kan opvangen als de inhoud tegenvalt. Een blik op de klok leert haar dat het nog zeker een uur kan duren voor Kees thuis komt. Kan ze zo lang wachten? De knoop in haar maag lijkt steeds strakker te trekken, hoe langer ze wacht, hoe meer doemscenario’s zich in haar hoofd manifesteren.  
   Met een diepe zucht besluit ze niet langer te wachten. Als het niet is wat ze hoopt dan wil ze dat ook maar zo snel mogelijk weten. Uitstellen verandert niks aan de boodschap. Ze schuift haar duim onder de kleine opening in de hoek van de envelop en scheurt hem voorzichtig open. Nog een diepe zucht en snel haar klamme handen afvegen aan haar broek.  

‘Heb je een brief, lieverd?’ Opeens staat Kees in de keuken. Van schrik laat Lousie de brief vallen. Waar komt hij nou vandaan? Ze had hem nog niet verwacht en heeft hem ook helemaal niet binnen horen komen. Tranen van opluchting wellen op in haar ogen als ze hem aankijkt en knikt. Kees trekt een stoel bij, gaat naast haar zitten en slaat een arm om haar heen. Even leunt Louise tegen hem aan. Nu pas voelt ze hoe graag ze hem erbij wil hebben. Hoe fijn het is om zijn aanwezigheid naast zich toe voelen, de rust die hij uitstraalt en de kracht die hij haar geeft. Louise pakt de envelop weer op, kijkt Kees nog een keer aan en trekt dan voorzichtig de brief eruit. Zou vouwt het papier open en zucht nog een keer diep. Dan laat ze haar ogen over de aanhef glijden. 

Dag Louise, lieve Lieske, 

Tranen rollen over haar wangen als ze die laatste naam leest. Die kreeg ze van haar lieve mem, dat herinnert ze zich nu opeens weer. Haar ogen vliegen verder over het papier. 

Wat zijn wij blij eindelijk iets van je te horen. We hebben er bijna vijftig jaar op gewacht. Zodra ik je brief kreeg ben ik ermee naar Johan en Hinke gegaan. Wees gerust, we nemen je niks kwalijk. We kunnen ons voorstellen dat je je redenen had om niet eerder te schrijven.  
   We zijn vooral heel blij dat je niet langer hebt gewacht, want heit en mem zijn beide nog in leven. Ze zijn 94 en 95 jaar en wonen nog steeds in Sneek. Wij allemaal trouwens.  
Heit en mem willen graag contact met jou en wij ook. Nadat je was weggehaald hebben we allemaal een moeilijke tijd gehad. Heit en mem hielden van jou als hun eigen dochter en voor ons was je echt een zusje. Opeens was je weg en moesten we zonder jou verder. Mem schreef je elke week, maar er kwam nooit een antwoord.  
   Mem heeft nooit een goed gevoel gehad over de manier waarop je bent weggegaan en de mensen die je meenamen. Ze wist zeker dat jij zou schrijven als je de kans had en toen er nooit een brief van jou kwam maakte ze zich nog meer zorgen.
   Het spijt me als ik van alles overhoop haal door je dit te vertellen, maar Johan, Hinke en ik vinden het belangrijk dat je weet wat er bij ons heeft gespeeld en eigenlijk nog steeds speelt. We zouden je namelijk heel graag op korte termijn willen ontmoeten.  
   In je brief vertelde je, begrijpelijk natuurlijk, niet veel over jezelf en we zijn heel benieuwd hoe het jou is vergaan. Toen we heit en mem afgelopen weekend vertelden dat jij geschreven hebt zei mem: ‘Dat was mijn grootste wens, dat ik Lieske nog een keer mag zien voor ik dood ga.’ Zou je deze wens voor mem willen vervullen, Louise? 

Groeten Klaas, namens iedereen 

Inmiddels lopen de tranen over Louises wangen. De gedachten razen als auto’s op een achtbaans snelweg door haar hoofd. Heit en mem leven nog. Ze willen haar zien. Mem heeft wel geschreven. Waarom heeft zij die brieven dan niet gekregen?  
   Als ze opkijkt naar Kees ziet ze bij hem een brede glimlach. Zijn glanzende ogen verraden zijn emoties.  
   ‘Wat vind je ervan?’ vraagt hij voorzichtig. Met zijn duim veegt hij een traan van haar wang.  
   ‘Ik weet het niet.’ Louise schudt haar hoofd. ‘Ik ben blij dat heit en mem nog leven, boos dat ik de brieven nooit heb gekregen en verdrietig dat we elkaar daardoor zo’n tijd hebben moet missen. Maar ik voel ook angst. Wat als ik naar Sneek ga en het allemaal enorm tegenvalt?’ 
Kees trekt haar tegen zijn brede borst.  
   ‘Maar wat als het meevalt? Is dat het risico niet waard?’ Hij kijkt haar indringend aan. ‘Wat als het fijn is om de Venema’s weer te ontmoeten. Dat kan toch ook?’ Louise knikt met tegenzin. Natuurlijk kan dat ook, maar het lijkt alsof Kees de realiteit uit het oog verliest. Vijf jaar heeft ze bij deze mensen gewoond en vijftig jaar heeft ze hen daarna niet gezien. Dan is er toch een grote kans dat alles veranderd is? Aan de andere kant, als ze iemands grootste wens kan laten uitkomen, wie is zij dan om dat te weigeren? 
‘Oké, we gaan. Ik zal Klaas bellen en een afspraak maken.’ 
Een diepe zucht ontsnapt aan haar keel. Ze houdt niet van het gevoel dat ze geen controle heeft over wat er gaat gebeuren. Aan de andere kant voelt ze dat de knoop in haar maag langzaam oplost. Opnieuw zal één beslissing de rest van haar leven bepalen. Maar deze keer is het tenminste haar eigen beslissing.